To have a good face, Een goed gelaat bebben. To fly in one's face, Iemand in bet gezigt vliegen. The face of our Lord, Het aangezigte des Heeren. To look one in the face, Iemand in bet gezigt zien. I will justifie it to his face, Ik zal my voor zyn aangezigt verdédigen. He look'd her full in the face in fpite of her, Hy zag baar, tégens baar wil en dank, fterk in 't gezigt. The Spartans thought it bafe and unworthy of a Grecian people to cut men in pieces who durft not look them in the face, De Sparten hielden het voor zeer lafbartig, en fcbandelyk voor een Griekfch Volk, menfchen néder te fabelen die bun niet in bet gezigt dorften zien. I told it him to his face, Ik zeide bet bem in zyn aangezigt. Face, (looks or countenance) Houding, gelaat, gezigt. To put on a new face, Van ge. laat veranderen, een andere gedaante maaken. *To fet a good face on a bad game, Zyn verlies weeten te bedekken, goede moed boudenfchoon de kans tegen loopt. To carry two faces under a Face, (prefence or fight) Tégenhood, Dubbelbartig zyn. woordigheid. Before the face of God, In Gods tegenwoordigheid. It was done in the face of the whole town, Het gefchiede in 't aanzien van de gantfche ftad. In the face of the fun, (that is, publickly) Voor het oog van de gebeele waereld. Before my face, Daar ik by ben. to He dares not fhew his face, Hy durft zyn aangezigt niet vertoo nen. They drink together face to face in the tavern, Zy zitten met bun beide in de Herberg te drinken. I speak well of him before his face, and behind his back, Ik Spreek wel van bem als by 'er by is, en agter zyn rug. To lay with the face upward, Op zyn rechter oor leggen, flaa pen. To lay with the face downward, Op zyn aangezigt leggen. It carries a face of horror, Het ziet 'er verschrikkelyk uit. Never fo wretched a face of things, Men beeft nooit iets jammerlyker gezien. A brazen face, Een onbefchaamde trooni, A wry face, Een scheeve trooni. To make faces, Een fcbeeve bek FACE, (to ftare, or look in the face) Iemand in de oogen zien. To face a pair of fleeves, Een paar opflagen maaken. To face, (or to look) Zien. To face every way, Overal been zien. To face about, Zich omkeeren, omwenden. To face the enemy, Den vyand bet boofd bieden. To face a card, (to turn it) Een kaart omkeeren. To face a garment, Een kleed omboorden, bezetten, beleggen. To face out or down, (or to out face him) Iemand iets in bet gezigt ftaande bouden, of zo lang aanzien dat by zyne oogen moet neêrflaan. To face out a lie, Een leugen ftyf staande bouden. Faced, Aangekeeken, bet hoofd gebooden, omgeboord, beleid, be Ugly faced, Die een leelyk aangezigt beeft. Bare-faced, Met opgebéven aangezigt, onbewimpeld. Brazen-faced, Overstallig, onbefcbaamd. He is a brazen-faced fellow, Hy beeft een bord voor 't boofd. FACEDE, (the front of a house) Het front, de gevel van een buis. FACETE, Boertig, klugtig, FACETIOUS Snaaks. Facetioufly, Klugtiglyk. Facetioufnefs, Beertigbeid, kluchtigbeid. FACIL, (or eafie to be done) Gemakkelyk. Facil, (or eafie of belief) Ligtgelaovig. Facil, (or eafie of addrefs) Gaauw, bebendig. to FACILITATE, Ligt maaken, verligten. I shall endeavour to facilitate the means to it, Ik zal myn beft doen, om de middelen daar toe gemakkelyk te maaken. Facilitated, Gemakkelyk gemaakt. Facilitating, GemakkelykmaaFacilitation, 3 king. For the greater facilitation, Om bet dies te gemakkelyker te maaken. Facility, Ligtheid, gemaklykheid. FACING, Aankyking, omboording, aankykende, enz. The facings of fleeves, De opflagen der mouwen. The facing of a building, Het front van een buis. + FACINOROUS, Schelmfch. FACT, Een daad, feit. An hainous fact, Een fnoode daad, een grouwelyk feit. A matter of fact, Een bedrévene daad, wézendlyke zaak, gebeurde zaak, daadelykheid. FACTION, Een faamenrotting, faamenfpanning, oproerige party, Tot, aanbang, partyfchap, verdeeldbeid. 'Tis a dangerous faction, Het is den. Factious, Oproerig, muitzuchtig, muitziek. FACTOR, een Koopmans bandeldry-To fade, (or to decay) Verzwak ver, faktoor. Factorship, Faktoorfchap. Factory, (the office of a factor) Most of the trading nations in Factory, (or manufactory) Manufaktuur. A factory of cloth, Een laaken fabriek. FACTOTUM, (a printing letter) Een zekere drukletter: FACULTY, (power or virtue) Vermogen, deugd. Faculty, (or talent) Begaaftheid, talent. Faculty, (leave or privilege) Oorlof, vergunning. Faculty of Doctors, Het genootfchap of lichaam der Dokters. The faculties of the foul, De vermoogens der ziele. The animal, vital, and natural faculty, Het dierlyk, lévendig en natuurlyk vermogen. His faculty lies notably that way, Hy beeft zeer veel begaaftheid in die zaaken. ken. The fag-end of cloth, Het rekend van het laaken. The fag-end of the week, Het einde van de week. FAGOT, Een Takkebos, mutfaard. A good thumping fagot, Een goed dik takkebos. A fagot-ftick, Een talbout. A fagot-man, Een bout-boer, een to to FAIL, Miffen, feilen. bezwy-Faint weather, Traag, bedompt, ken, begeeven, bedriegen. To fail (or fin) through ignorance, Uit onweetenbeid zondigen. To fail in one's duty, In zyn To fail one, (to disappoint him) If my eye-fight fails me not, Zo myn gezigt my niet bedriegt. He never failed me in any thing, Hy beeft my nog nooit in iets begeeven. He fails of his promife, Hy fcbiet I fhall fail you, Gy zult my niet To fail in one's judgment, In zyn oordeel feilen. To fail, (or break, as a mer. chant) Failleeren, een gedwongen of onbedriegelyk bankroet. Failed, Gemist, gefeild, bezweeken, begeeven, bedroogen. Failing, Feiling, missing, fende. mis To bear with one another's failings, Met malkanders gebreken en misflagen geduld bebben. Failure, Fout, verzuim, misflag. Upon failure of which, By ge brek, of ontftentenis van 't welke. FAIN, Gaern, genoodzaakt. I would fain know, Ik zou gaern willen weeten. If I would never fo fain, Al woud ik nog zo gaern. I am fain to do it, Ik ben genoodzaakt bet te doen. achtig, duifter branden. *Faint heart never won fair lady, to Een befchroomt man kan bet by de Schoonheden nooit gelukken. FAINT, or to faint away, (as in a fwoon) Bezwymen, in flaaurte vallen. To faint, or grow faint, Quy nen, verzwakken, in een verval van kragten zyn. Fainted, Verflaauwd, bezweeken. Faint-hearted, Flaauwhartig, lafbartig, flapbartig. Faint-heartedly, Lafbartiglyk. Faint-heartedness, Slapbartigbeid, lafhartigheid. Fainting: Verflaauwing, bezwyking, verflaauwende, bezwy. kende. A fainting fit, Een flaauwte, be- Faintly, Flaauwlyk, flaauwtjes. Faintnefs of weather, Zoel, loom FAIR, (or fine) Fraai. A fair room, Een fraai vertrek. Fair weather, Schoon weer. Fair words, Schoone woorden. *Fair words butter no parfnips, Met fcboone woorden kan men niet te markt gaan. *Woorden vullen geen zakken. * A fair face is half a portion, Een fcboon aangezigt is bet bal ve buwelyksgoed. * Schoon voorgedaan is balf verkogt. To be in a fair way, Op een goede voet zyn. Fair, (or light) hair, Licht haair, blond baair. A fair periwig, Een blonde paruik of pruik. A fair beauty, Een blonde fchoonbeid. A fair, (or fpecious) preten- ce, zel. A fair, (or flattering) tongue, He took by foul means what was A fair man, Een blond man. To give one a fair fall, Iemand I fhall be very fair with ye, To ftand fair for a great fortu ne, Een fchoone kans tot een groote rykdom hebben. His brother being dead, he stands fair for his employment, Als zyn broeder sterft, beeft by goe de kans om zyn ampt te kry. gen. He ftands fair for a trust of profit, Zyne gelégenbeid flaat jcboon om aan een voordeelig ampt te geraaken. To put fair to be a great man, Op een goede weg zyn om een groot man te worden. *Fair and foftly goes far,*Die langzaam gaat, gaat zeker. FAIR, Schoon. To join together the fair and the foul, Het fcboone en bet verfebrikkelyke faamenvoegen. Fair, to write a thing fair, Net, zindelyk fcbryven, in 't net ftellen. To keep fair with one, Zich To speak fair to one, Iemand be- To play fair, Zuiver Speelen. Fair-conditioned, Goedaartig, van een To keep a fair, Kermis houden. * To come a day after the fair, (or to come too late) * De A fair day, Een kermis dag. Fairing, Kermisgift. Pray bring me a fairing, Ei lie- ren. Fairly, (or honeftly, from Fair) This will fairly (or abundantly) fupply the want of the other, Dit zal het gebrek van bet ander rykelyk vergoeden. Fairness, Alle de boedanigheden die onder bet woord Fair te vinden буть. FAISABLE, Doenlyk, zie Feasible. FAIRY, Een nimf. The fairies of the waters, Water-nimfen. Fairies of the woods, Bofch-godinnen, woud-nimfen. FAITH, (or belief) Geloof. Faith, (or doctrine) De Leer. I have not faith enough to belief I have no faith in it, Ik flaa 'er geen geloof aan. Without faith, the works are dead, Het geloove is zonder de werken dood. myn woord, waarachtig. To violate his faith, Zyn trouw (of woord) breeken. An implicit faith, Een blind geloof. A confeffion of faith, eene Geloofs belydenis. Faithfull, Getrouw, oprecht. A faithfull fervant, Een getrouw A faithfull account, Een oprechte de. Faithful, (the elect people of God) De geloovigen. Faithfully, Getrouwlyk. Faithfully tranflated, Getrouwlyk vertaald. Faithfulness, Getrouwheid. I am very well fatisfied with his Faithlefs, (or perfidious) Trouw- (†) FAITOR, Een vagebond. FAL. FALCHION, Een klein kromachtig zwaerd, fabeltje. FALCON, zie Faulcon. FALDAGE, Zeker recht het welk voornaame Heeren eertyds aan zich hielden, om Schaapskooijen in hunne beerlykheid te bouden. FALD-STOOL, Een ftoel geplaatft aan de Zuidzyde van 't Altarr, waar op de Koningen van Engeland by hunne krooning knielen. FALL, or falling, Vallen. Fall, (or ruin) Ongeluk, fcbaade, verlies, fcbande. Fall, (or fin) Zonde. He is dead of his fall, Hy is van zyn val geftorven. A fall of water, Een waterval, zie Cascade. Since the fall of the empire, Sé dert de verwoesting,den ondergang van 't Ryk. The whole nation is grieved at his fall, Al bet volk is bedroeft Hb3 over zyn val, over zyn ongenade. Adam's fall, Adams val. Fall, (a fort of land meafure) You will get a fall, Gy zult val- To give one a fall, Iemand doen vallen. To wrestle a fall with one, Met iemand worstelen. A fall of wood, Een ombakking van boomen. A down-fall, Neerftorting, ondergang. A pit-fall, Een val, knip. to FALL, Vallen. To fall forward, backward, all To fall one's full height, Zo To fall, (abate, or decrease) Rents of land and houfes fall, The waters fall, The waters fall, Het water valt. The ship is fallen to Gravesend, To fall a doing of fomething, To fall a fighting, Aan 't vecb ten gaan. You may eafily perceive where the application is like to fall, Gy kunt 'er gemakkelyk de toepaffing op maaken, gy kunt bet ligt t'buis brengen. The motion fell, Het voorstel wierd verworpen, men boorde 'er niet meer van fpreeken. No indecent expreffions ever fell from him, Daar viel nooit geen geen onbehoorlyke uitdrukking uit zyn mond. + To fall a note in mufick, Een noot in de muziek verlaagen. To fall (or to come) to one's fhare, Zyn aandeel krygen. To fall, (to be cheaper) Béter koop worden. The corn falls in its price, Het koorn word béter koop. My horfe fell under me, Myn paerd viel onder myn lyf, ik viel met myn paerd. To fall a ftern, (a fea expres- Fall back, fall edge, Laat ko- *One may fooner fall than rife, Men kan fcbielyker daalen als klimmen. * If a man once fall, all will tread on him,* Wee de volf die in een kwaad gerucht is. To fall, (or become) Worden. To fall poor, Arm worden. To fall a facrifice, Een flacht-offer worden. He let fall fome expreffions to her relations, Hy liet zich eenige woorden tegen baare vrienden ontvallen. To let fall the defire of a thing, De luft ergens toe verliezen. His fears fall upon him, Dat by vreesde is bem overgekomen. To fall AGAIN, Wéder vallen, inftorten. To fall AWAY, (or to fall in one's flesh) Vervallen. To fall in with one, Zich by iemand voegen.. We fell in with Cyprus, Wy deeden Cyprus aan. To fall in with the Enemy, Met den Vyand handgemeen worden. To fall in (at fea) with two French men of war, Twee Franfche Oorlogfcbépen in Zee ont moeten. To fall in hand with a thing, His cheeks fall in, Zyne wan gen vallen in. If any living fals in his gift, he has promifed to confer it upon me, Als by een plaats te begeeven krygt, beeft by die aan my belooft. To fall in, (or tally, or agree with, to be confonant to) Met iemand beulen, 't met ie. mand eens zyn. This circumftance falls in with his depofition, Die omftandig-It fell out better than I expec- To fall INTO, In vallen. To fall into a precipice, In een afgrond vallen. If things fall out to our minds, Als de zaaken na ons genoegen uitvallen. To fall into one's hands, In ie-To fall out with a friend, De mands banden vallen. To fall into a fwoon, Inflaauw te vallen. To fall into difcourfe, In gesprek raaken. We fell into their camp, Wy vielen in bun kamp. To fall into a sweat, Aan 't zweeten raaken. To fall away from one's reli- flecht weder overvallen worden. To fall into a fleep, In slaap vallen. Our broken forces fell again into order, Onze verftrooide troepen, kwamen wederom in order. He falls blindly into the measures of the prime Minister, Hy ombelft de maatregelen van den eerften Staatdienaar blindelings. The ground begins to fall down,To fall into a paffion, Driftig De grond begint te zakken. We fell down with the tide, Wy zakten met de eb af. To fall IN, In vallen. To fall in love with one, Op iemand verlieven. worden. To fall into a gallop, Galloppeeren. To fall into discontent, Misnoegt worden. To fall into a trade, Een neo vriendschap breeken. I am refolved to fall out with him, Ik beb voorgenomen de vriendschap met bem af te breeken. To fall out with one, Met iemand overboop raaken, in barde woorden vallen. To fall out with one abruptly, Met iemand aan 't kyven raaken. They fell out most grievously, Zy raakten gruuwelyk aan 't kyven. To fall SHORT, Te kort fchie ten. To fall fhort of one's promife, Zyne belofte niet nakomen. We fell fhort of our expecta. tions, Het voldeed niet aan onze verwagting. The enjoyment falls fhort of my expectation, Het genot voldoet niet aan myn verwagting. We fell fhort of provifions, or our provisions fell short, Wy badden gebrek aan mondbeboef tens, |