To frequent the Affembly of the gang, verkeering, bewandeling. Frequented, Bygewoond, verkeerd, omgegaan. This part of the town is much frequented, or much reforted to, In dit gedeelte van de Stad komt veel volk. Frequenting, Bywooning, byweonende. Frequently, Dikwils, ménigmaal, cast. That happens very frequently, † FRESCADES, (fhades, bowers) Prieelen. FRESCO, Verfch, koel. To walk in fresco, In de versche To drink in frefco, Koele drank FRE. béter zouden intrekken, en te Freshened, Ververfcht. vafter houden.] FRESH, (or cool) Koel. Freih, (or new) Nieuw. ongezouten. Freth, (fine or lively) Fraai of Freih, (or not tired) Frifch of onvermoeid. Fresh water, Verfch water. The thing is fresh in my memo- To take freth air, Een frische This beef eats too fresh, Dit A freth complexion, Een friffche Fresh horfes, Friffche paerden. Freth fuit, (a prefent and ear- zaaken. FRESH, (a fea term) Een stroom to van zoet water. A fresh, Op nieuw, van nieuws FRESHEN, Verfchen, versch maaken. To freshen falt meats, Zout vleefch FRESHES, (land-floods) Overstroo- beid. FRET, Een klavier van een fnaar- FRET, Een gramftewige luim. to Wine that is upon the fret, Wyn To fret (or vex) one, Iemand To fret, Vervällen. My skin frets, Ik vervël. To fret, or to itch, Feuken. It frets him, 't Knaagt hem. verteeren. To fret at play, Kwaad worden in 't Speelen. ftof die ligt kerft. Silk that is apt to fret, Zyde The wine frets, De wyn werkt. Fret-work, Greef-werk, werk dat met ribben bezet is. Fretfull, Knorrig, wrokkend, knys- knorring, wrekking, ineeting, Fretting, Knaaging, verknyzing, knaagende. bytende, wrok kende. Brosheid, bekwaambeid om in ftukken gewreeven te worden. FRIATION, Kruimeling, wryving. FRIAR, zie Fricr. A friar, (a term of printingoffices, à page fo ill printed, that it can hardly be read) Een munnik, een drukkers konftwoord. FRIARY, cen Kloofter, Convent. to FRIBBLE, Kibbelen. Το To fribble (to trifle) with one, to baffle him, Met iemand beuzelen. A fribble, Een woelwater, die nooit ftil zit. Fribbling, (or captious) Bedriegelyk, verftrikkend. I'll make you friends together, Ik zal ulieden bevredigen. a Trencher friend, een Panlikker, Tys-tafelbézem. Friendlefs, Onbevriend, vriendeloos. Friendliness, Vriendelykheid. Friendly, Vriendelyk. To do one a friendly turn, Iemand eene vriendschap doen. Vriendelyk. A fribbling queftion, Een barrewarrig vraagstuk. FRIBORGHI, or Fridburg, Waar-Friendly, borg, zie Frank-pledge. FRICASSEE, (meat fried in a pan) Gefruit vleefch. Good friday, Goevrydag. To fridge (or hit) one thing against another, Vryven. FRISTOLL, zie Freed-ftool. to FRIE, zie to Fry. Fried, Gefruit. FRIEND, Een vriend, of vriendin. * He is a friend to Scholars, Hy is een liefhebber van de Geleerden. She is a fpecial friend of mine, Zy is myne byzondere vriendin. Many kindred, few friends, Veel maagfchap, weinig vrien den. *All are not friends that carry it fair with us, Het zyn niet alle vrienden, die een fchoon gelaat toonen. * A friend is not fo foon gotten as loft, Een vriend word zo ligt niet verkregen als verlooren. *Prove thy friend, ere thou haft need, Beproeft uw vriend eer gy in nood zyt. * A friend is never known till one have need, Men kent een vriend niet voor dat men in nood is. * Where-ever you fee your friend, truft your felf, Wat voor vrienden gy ook hebben moogt, zo vertrouw liever op uw zelfs. Friends may meet, but mountains never greet, De menfchen ontmoeten malkander maar de bergen niet. Friends, or relations, Bloedvrienden. He has very good friends, Hy beeft zeer goede vrienden. To make friends with one, Met iemand verzoenen. To live friendly with one, In vriendfchap met iemand leeven. The fmall-pox come out friendly with him, De pokjes komen zeer voordeelig uit. Friendship, Vriendschap, vriendboudendbeid. To make friendship, to get into To cultivate, (to keep, or im- To fright one out of his duty, Iemand door bedreigingen van zyn plicht doen afwyken. To fright one away, Iemand door febrik wegjaagen. To fright the hick-up away, De bik verdryven door iemand te verfcbrikken. Frighted, Bevreesd, vervaard, verfchrikt. To be frighted out of one's duty, Door vrees zyn plicht verzuimen. They were frighted from the very ufe of lawful things, Zy waren zo bevreest gemaakt, dat zy zelfs geen ge-oorloofde dingen dorften gebruiken. Frightened, Gefchrikt.! Mon-Frightfull, Vreeslyk, fchrikkelyk, vervaarlyk, fcbroomelyk. To break off friendship, De vriendfchap affnyden. FRIER, een Ordenbroeder, Kloofterbroeder, Monnik. Black-friers, Dominikaaner niken. Friery, een Kloofter, Konvent. to FRIG, (or leap about) Huppe len. FRIGA, of old called Frigeleag, was an hermaphrodical idol, adored by the old Saxons, on the day now called Friday, which then took its denomination, Een foort van een tweekunnige Afgod, die door de Saxen op de dag nu Vrydag genaamd gediend werdt, en die 'er zyn naam van ontleende. FRIGAT, or Frigot, (a fmall man of war) een Fregat. A light frigat, Een klein Fregat. FRIGHT, Vrees, bevreesdheid, ver vaardbeid, fcbrik, fcbroom. She was in a terrible fright, Zy was yslyk verfchrikt. They were put into a fudden fright, Hen wierdt een fchielyke vrees aangejaagd. To take a fright and run, Op bol gaan, op de bol raaken, bol len. A frighfull fight, Een verfchrikkelyk gezigt. Frightfully, Op een vervaarlyke wy. ze. Frightfulness, Vervaarlykbeid, vreeslykbeid. The frightfulness, (or the horror) of death, De verscbrikkingen des doods. Frighting, Vervaardmaaking, —ver vaardmaakende. FRIGID, Koud, koel. The two frigid zones, De twee koude Luchtstreeken. Frigid, (weak, impotent, not able to get children) Zwak, onmachtig in de huwelyks plicbt. Frigid, (jejune, or flight) Koud, laf, van een rédenvoering fpreekende, Frigidity, (or coldnefs) Koudbeid. Frigidity, (impotence, imbecility) Onmacht. Frigidly, Koudelyk. FRIM-folks, De vreemdelingen. FRINGE, Franje. A fine fringe, Schoone franje. ca. ́nopy, nopy, Een verbémelte van een | FROISE, Een ftruif, Spekstruif. Ledikant. A fringe-maker, Een franje werker. to FRINGE, Met franjen bezetten of beleggen. To fringe the valences of a bed, Fripery, (a thing of fmall va- to FRISLE, Krullen, frizeeren, men in den oven gebakken. FRITH, een Zee-engte. F.ith, (an old word for a plain', between woods, or a wood) Een dal tuffchen twee boffchen, of een woud. FRITHBURGH, Borg, zie Frankpledge. FRITHSTOW, Schuilplaats, zie Freedftool. FRITILLARY, Kiewits eijeren, [zéker gewas of bloem.] FRITTER, Een ftruif of koek. FRIVOLOUS, Beuzelachtig. FRIZE, zie Freese. to FRIZZLE, Krullen, frizeeren. To frizzle the hair, 't Hair krullen. Frizzled, Gekruld, gekuifd, kroes. Frizzler, Een kruller, krulfter. Frizzling, Krulling, frizeering, frizeerende. a Frizzling-iron, een Krul-yzer. FRO. IRO, als, To and fro, Heen en FROLICK, (or whim) Grap, poets. Frolick, Frolickfome, (or done out of I come from France, Ik kom van From the Indies, Van de Indiën. From the beginning, Van't be- From between his feet, Tuffchen From my heart, Uit 's barten From top to toe, Van 't hoofd tot de voeten. From above, Van boven. nen. He kept me from coming, Hy be- From the creation of the world, Van de Schepping der waereld. From my youth up, Van myn From hence forth, Van nu voor. From time to time, Van tyd tot From, Voor. To hide a thing from one, Iets Tierce from the King, (at pi- To ly from one another, Byzon2" It is plain from fcripture, Het is De voor fte geléderen van een beir, de Spitfe des beirs. De voor The front of an house, gével van een huis. The front of a room, Het voorste gedeelte van een kamer, dat zich aan ons vertoont zo als men 'er in treed. The horse made a large front, De ruitery maakte een grootfront. To charge the enemy in the front, De vyand in de flank vallen. The front (or forehead) of a calf, Het voorboofd van een kalf. Front, (or impudence) Onbe Schaamtheid. to FRONT, Vlak tégen overflaan. His house fronts with ours, Zyn buis ftaat vlak tegen het onze over. To front the foe, Den vyand bet boofd bieden. Fronting, Tegenoverftaande. FRONTINIAC, (a luscious kind of rich wine made at Frontiniac, near Montpellier) Een foort van franfche wyn. FRONTIRE, Grenzen, landpaalen. FRONTIERS The frontires of a Kingdom, De grenzen van een Koningryk. A frontier-town, Een grensftad, frontier plaats. FRONTISPICE, De voorgével. The frontifpice of a book, tytel van een boek. FRONTLET, Eene flep, voorboofd. band. De FRONTON, Kruisboog of Kozyn. FROUZY, (greasy, ftinking) Lee lyk, morfig, fmeerig, ftinkend. Frouzy hair, Smeerig baair. FROW, een Vrouw, als, A Dutch frow, Een Hollandfche Vrouw. FROWARD, (or peevish) Gémelyk, knorrig, kribbig. A froward mafter, Een knorrig To have a froward look, Een kind. To live with great frugality, Zeer zuinig leeven. Frugality, (or temperance) Maatigbeid. Frugally, Maatiglyk, spaarzaamlyk. FRÜGIFEROUS, Vruchtdraagende. FRUIT, Vrucht, fruit, ooft. The fruits of the earth, (all manner of corn, or grain) De vruchten der aarde. The fruit of a tree, De vrucht van een boom. The fruit of the womb, De vrucht des buiks, kinderen. Fruit, (or defert at table) Na- To bring the fruit in, Het nage- eetbaare vruchten. To live upon fruit, Van vruchten leeven. Fruit, (or profit) Voordeel. Thefe are the fruits of his malice, Dit zyn de vruchten zyner boosaardigheid. Fruit, (or profit taken of goods or cattle) Vrucht gebruik, vrucht genot. The fruits of a living, Het inkomen van een paftory. The first-fruits, De Eerstelingen, of eerfte vruchten. To offer the first fruits to God, De eerftelingen aan God opofferen. ten. The King has the first fruits, De Koning beeft de eerfte vruchFruit-bearing, Vruchtdraagende. A fruit-bearing tree, Een vruchtdraagende boom. Fruit-market, De fruitmarkt, appelmarkt. A fruit-loft, Een appelzolder. A fruit-woman, Een appelwyf. loft) Een plaats daar men de Fruitful, (or profitable) Voordeelig. Fruitfully, Vruchtbaarlyk. Fruitfulness, Vruchtbaarbeld. The fruitfulness of a country, De vruchtbaarheid van een land. FRUITION, Genieting, genot. Fruitless, (or barren) Onvrucht baar. A frying pan, Een braad-pan, koek-pan. *Out of the frying-pan into the fire, Van den regen in de floot. FRYER, een Ordens-broeder, Frier. zie FRYTH, een Zee engte, zie Frith." FUA. FUAGE, (or hearth money) Schoorsteen, of baardftéde-geld. FUB. FUB, als, A fat fub, (a little fat child) Een klein vet kind. FUC. FUCUS, (paint, varnish) Vernis. FUD, to FUDDLE, Dronken maaken, dronken drinken. There they fuddle their nofes, To fuddle one's felf, or to fud- to je in 't zingen, in 't berbaalen van de eerfte party. To maintain a fugue, 't Gezang aan de bouden. gang FUL. FULFILL, (or perform) Vervullen, volbrengen, volvoeren. To fulfill one's promife, or one's vow, Zyn beloften, of geloften vervullen. Fulfilled, Vervuld, volbragt, volvoerd. My defires are fulfilled, Myne begeerten zyn vervuld. Fulfilling, Vervulling, volbrenging, You will foon have your belly The fulfilling of the Prophecies, Fulfiller, Een vervuller, volbrenDe vervulling der Prophetiën. achtig. FULL, Vol, gevuld, opgevuld. A bottle full of fome liquor, Een fles vol vocht, of drank. A town full of foldiers, Een Stad vol Krygsvolk. A full houfe, in parliament, Een Full of joy, Vol blydschap. I am fatisfied to the full, Ik ben Full, (or cram'd) with meat, Of full age, Meerderjaarig. full of her, Gy zult baaft uw bekomst van haar bebben. His face is full of the finall pox, Zyn aangezicht is vol pokputten. Full of forrow, Vol droefheid. A child full of play, Een Speel ziek kind. To have one's hands full, to be full of bufinefs, Zyne banden vol hebben, veel te doen bebben. To be full cares, Zorgvuldig zyn. After a full perufal of your papers, Na bet doorleezen van uw papieren. He is too full of words, he talks too much, Hy beeft te veel praats. To die in one's full ftrength, In zyn volle kracht sterven. To pay the full worth of a thing, De volle waarde van een ding betaalen. To run with full fpeed, Schielyk loopen. A full ftop, Een punt, of stip. Half-full, Half vol. Full oft, Zeer dikwils. Full |