4 Sheeps-eye, als; To caft a Sheeps-eye at one, Iemand toelonken. Sheepish, Onnoozel, kleinbartig, bloode. He looks very sheepish, Hy ziet 'er beel fimpel uit. Sheepishness, Simpelheid, onnoozelbeid. SHEER, Gebeelendal. Sheer through, Glad door. He carried it fheer away, Hy baalde bet alles weg. to SHEER to and again, Gins en weer zwieren. To fheer, (a fhip under fail is faid to theer or to go thearing, when he is not teddily fteer'd) Slingeren, van een schip fpreekende. To theer off, (to get away) Weg gaan, weg uipen. Sheer-hook, (a great Iron-hook) Een groote yzere baak. Sheering, als; The theering of a thip, Slingering, bet lingeren van een fchip. Sheering, als; A fhip that goes a theering, Een fchip dat flin gert. SHEEVERS, De fcbyven in de katrollen. SHEET, Een vel, een faaplaken. als méde A fheet of papers, Een vel papiers. A printed fheet, Een gedrukt vel. A book in theets, (or in quires, not bound) Een boek in bladen, een ongebonde bock. Sheet for a bed, Bedlaken. A fheet of lead, Een blad loods. To veer the theets, Den fcboot vieren. to SHEET, to put clean fheets to a bed, Schoone lakens op een bed leggen. Sheeted, als; Are the beds fheeted? Zyn'er lakens op de bedden? Sheeting, Lakens op het bedde leggen. Sheeting, (linen for fheets) Linnen tot bedde-lakens. SHEKLE, Een zikkel, zékere Jood sche munt. SHELF, Een plank of börd, om iets op te leggen. Lay it upon that fhelf, Leg bet op die plank (of op dat bord.) Athelf in the fea, Een zandplaat in zee. I. DEEL. to A fword-shell, De footplaat eens dégens. The shell or rind of a pomegranate, De fcbil van een Granaat-appel. A shell, (or bomb) Een bom, of bomb. SHELL, Schillen, doppen, bol fteren. To shell boild eggs, Gekookte eijeren fcbillen. To shell beans, Boonen doppen. To shell walnuts, Groote nooten bolsteren. SHELLACK, Schellak. Shelled, Gefchild, gedopt, gebolfterd. - Shelled, (that has scales, or shells) Gejcbubt, gefcbulpt. Shelling, Schilling, dopping, bolftering, fcbillende. Shelly, Met doppen of Schulpen voorzien, Schelpachtig. SHELTER, Een fcbuilplaats, fcbuiling. To be under a shelter, Schuiling To fly to a place for shelter, Zzzz Shelving, (flope, declivity) Shelving, (floping) Schuin afloo (4) SHENT, Befchuldigd, bekee ven. SHEPHERD, Een schaapherder, bërder. a Shepherd's crook, een HerdersStaf. a Shepherd's fcrip, een Herderstafch. Shepherd's-purfe, Teskens kruid. Shepherdefs, Eene fcbaapberderin, barderin. SHERBAFFY, Serbaffy, zékere Turkle zyde. SHERBET, Sorbet, zékere Turkfche drank. SHERIFF, (van Shire, een Graaf fchap, en het oud Saxens woord Reve, een Baljuuw) een Droft of Opperfcbout, waar van 'er door den Koning jaarlyks een in iegelyk Graafschap gefteld wordt, uitgenomen de Provincie van Middelfex, in 't welke Londen gelégen is; want daar worden 'er jaarlyks twee geftëld. Hunne macht strekt zich verre uit, als zynde des Konings Amptenaars; ook verkiezen zy de Juries of gezwoorene Goe-mannen. An under-fheriff, een Onderfcbout. Sheriffalty, 't Schoutschap, of de tyd geduurende welke iemand bet Sheriffs ampt bedient. Sheriffwick, 't Gebied van een Schout. Sherman, zie Shear-man. SHERRY, Sereefe Jek. SHEW, Een vertooning, gedaante, Schouwfpel. Un Under a fhew of friendship, On-To fhew tricks, Grillen maaken. | to SHIEVE, (or fall aftern, a term der een vertooning (of fchyn) van vriendschap. Shew, (or parade) Praal, pracht. To make a thew of one's riches, Met zyne fcbatten praalen. Shew, (or fpectacle) Toneelspel, fcbouwfpel. The Lord Mayor's fhew, de Jaarlykfcbe Vertooningen op de verkiezinge des Majors van Londen, zynde den 29ften October, oude ftyl. That was a fine fhew indeed, Dat was inderdaad een fraaije vertooning, mooi om te zien. To make a fine fhew, (or figu. re) Een fraai figuur maaken, 'er wel uitzien. To make a thew, Zich aanstellen, zich gelaaten, een vertoo. ning maaken, een gedaante maaken. He made a fhew of loving me, Hy geliet zich als of by my lief bad. They make a fhew of poverty, Zy maaken een fchyn van armoede, zy bouden zich arm. A raree-thew, Een raare kyk. The thew-breads, De toonbrooden. to SHEW, (or let fee) Toonen, zien laaten. To fhew or communicate a letter to one, Iemand een brief mededeelen, laaten leezen. To fhew, (or discover) Ontdek ken. To fhew, (to prove, or make appear) Bewyzen, aantoonen. To thew, (or teach) Onderwyzen, leeren. to To thew one a trick, Iemand een poets leeren. To thew one trick for his trick, Den bedrieger bedriegen, met gelyke munt betaalen. The Landlady fhew'd me a tolerable neat room, De bospita bragt my in een rédelyk nette kamer. To thew, (or exercife) one's cruelty upon one, Iemand wreed bebandelen. To fhew caufe, (to shew areafon why) De reden waarom It fhews like a steeple, Het lykt wel een tooren. He fhewed (or look'd) like a mad man, Hy geleek wel een dul menfcb. Shewed, Getoond, betoond, geweezen, aangeweezen, beweezen. Shewer, Een tooner, vertooner, aan wyzer. of navigation) Wenden, voor de wind omdraaijen. SHIFT, Een bemd. A clean fhift, Een fchoon bemd. † SHIFT, (after-game, remede, expedient) Hulpmiddel, toevlucht, noodhulp. To find out a fudden fhift, Ter. vluebt. A poor or pitifull shift, Een arm of elendig bebulp. Shift, (a fubterfuge, a evasion) Uitvlucht. He used thifts and evafions, Hy maakte uitvluchten en voorwendzels. To put one to his fhifts, (to puzzle him) Iemand in `t nasure brengen, verlegen maaken. To make a fhift, Zich bebelpen, zich redden. To be put to his fhifts, Inverlégenbeid gebragt zyn, genood. zaakt zyn iets te bedenken om zich te redden. He was put to his laft fhifts, Hy was tot zyn laatften uit:veg ge komen, by was in de uiterle verlegenbeid gebragt. To fhew, (to declare, or to re. A fhewer of tricks, Een grille-I prefent) Verklaaren, voorstel maaker. Shewing, Tooning, vertooning, toonende. Shewn, Getoond, geweezen. Shewy, (that makes a great shew, gay) Zwierig. SHI. SHIE, Scbuuw, zie Shy Shield, (defence, protection) Verdediging, befcherming. to SHIELD, Befcbutten. Shielded, Befcbut, befchermd. Shielding, Befcbutting, befcbuttende Being put to a new thift, Zich op nieuws bedraaid vindende, op nieuws in eene engte gewikkeld zynde. Upon this his majesty being put to a new fhift, Zyne Majeficit zich daar op in eene nieuwe verlégenbeid bevindende. I made fhift to go thither, Ik ging 'er met veel moeite naar toe. fhall make fhift to do it, Ik zal bet fchikken dat ik bet dee. He makes fhift to live, Hy maakt dat by leeft, dat by aan de køjt gelfche fchelling is 12 pence, of omtrent II ftuivers Hollands. To make shift with any thing, | SHILLING, Een fcbelling: een EnZich ergens mede bebelpen. I can make shift without it, Ik kan bet wel zonder dat ftellen. to SHIFT, Veranderen. To shift one's lodging or clothes, Van wooning, van kléderen ver anderen. To shift the fcene, Het tooneel veranderen. To shift from place to place, Van plaats tot plaats verjcbuiven, verplaatfen. The wind shift from one point to another, De wind draait van 't eene punt na 't ander. To shift a liquor out of one veffel into another, Vocht, drank van 't eene vat in't ander gieten, oversteeken. To shift himself, Een fchoon bemd aantrekken. To shift for himself, Voor zich zelven toezien, zich zelven redden. To shift for one's felf, to go away, Vluchten, de vlucht nee men. To shift, (a term in hunting, being faid of beafts that are hunted) Liften, vonden gebrui ken, als de Herten en Haa zen. To shift, (to ufe shifts or evafions to dodge) Zich van liften bedienen, uitvluchten maaken. To shift OFF, Affchuiven He could not shift off or shun To shift one off, (to rid one's To shift the tides, Gety kave- Shifted, Veranderd. Shifted off, Afgefcbooven. Shifter, Een bebendig of redzaam perfoon, een die zich overal mee weet te bebelpen. Shifting, Verandering, bebelping, bebelpende. A shifting fellow, Een looze gast. A shifting trick, Een doortrapte bandeling, fcbalkbeid. Shiftingly, Doortraptelyk, met loosbeid. A shilling-worth, De waardy van een Jcbelling. SHILY, (or refervedly) Schuw, agterboudend. SHIN, De fcheen. The shin-bone, Het fcheenbeen. SHINE, als; The Sun-shine, De Zonnefchyn. The Moon-shine, De Maane- to SHINE, Scbynen, glinsteren, blinken, uitblinken. The moon shines, De maan fchynt. To shine like gold, Blinken als goud. Their arms shine, Hun geweer blinkt. To shine, (to appear glorious, being spoken of wit, virtue, &c.) Uitblinken, uitfchitteren. Courage shines in that Prince, De dapperbeid blinkt uit in dien Verft. That verfe shines more than the next, Dat vaers is verbevener als 't volgende. Of all the actors of the two play-houfes Mr. Garrick shines moft, Van alle de Alteurs der twee Schouwburgen munt de Hr. Garrick meeft uit. This is the unluckiest day to me that ever shined, Dit is de ongelukkigste dag voor my die ooit gefcheenen beeft. The moon shines with a borro wed light, De maan fchynt met een ontleend licht. SHINESS, Schuurbeid. SHINGLE, Een dak par of lat. The shingles, Het fprengd-vuur, springend vuur, zéker zcer. Shingler, (a maker of shingles) Latte, of Sparremaaker. SHINING, Schyning, blinking, fchynende. Shiningly, als; To look shiningly, Blinkende, luisterryk zien. SHIP, Een fchip. The ships head, Het galjoen. Ship-board, Scheeps boord, To go on ship-board, Aan boord gaan, aan boord vaaren. Zzzz 2 gaan. Shipping, (or navy) De vloot. SHIPWRACK, Schipbreuk. To fuffer shipwrack, Schipbreuk lyden. Shipwracked, Schipbreuk geleden. SHIRE, een Graaffchap, Provincie. England, properly fo called is divided into 40 Shires, and the principality of Wales into twelve. Engeland, eigentlyk dus genoemd is verdeeld in 40 Provincien, en bet Prinsdom Wallis in twaalf. To get in the shire what one lofes in the hundred, * Een Schelvis uitwerpen om een kabeljaauw te vangen. SHIRK, Een baai, zie Shark. SHIRT, Een bemd, mans bemd. To put on a clean shirt, Een fcboon bemd aantrekken, (of aandoen.) To pull off his foul shirt, Zyr vuil bemd uitdoen, (uittrekken.) A shirt of mail, Een malien rok, malie bemd. to SHIT, to SHITE, Kakken, scbyten. Shit-a-bed, Een kak in 't bed. Shit-fire, the Spanish cacafuego, a hectoring blade) Een zavetjer puch-bans. Shitten, Bekakt, befcheeten. A A shitten boy, Een bekakte jongen, fcbyt-gat. A shitten or pitiful fellow, tt Een luizige vent. A shitten trick, Een leelyke poets. Shittenly, (or pitifully) Fammerlyk, armbartig. He came of very shittenly, † Hy kwam 'er zeer befcheeten af. To look shittenly, (or poorly) 'Er armelyk, of naar uitzien. To look shittenly, (to be fadly out of countenance) 'Er zeer mismoedig, gramfteurig uitzien. SHITTLE, Een fcbietfpoel. + Shittle-headed, Wuft, wispeltuurig. A shittle-headed fellow, Een wispeltuurige quant. Shittle-cock, Een kurk met véderen om te paletten. Shittle come shites, (or idle ftories) † Sprookjes van 't rood kousje, zot geklap. SHIVER, Een tuk, brok, fnippel, diggel. 10 SHIVER, Beeven, fidderen, buiverig zyn, grillen. To shiver for cold, (or of cold) The fail shivers, (a fea-term) To shiver in pieces, Aan ftuk- Shivered, Gebeefd, gebroken. Shivering, Beeving, buivering, bree king, beevende. SHO. SHOAL, &c. zie Shole. SHOCK, Een aanval, foot, fcbok. To bear the shock, Den aanval uitstaan. A shock of corn, Een koornboop, een boop koornschooven. A shock of ten sheaves, Een boop van tien fcbooven. to SHOCK, Schokken, bonzen, tégenftooten, tegenstryden, in verwarring brengen. a SHOCK, Een fchok, zynde 60 ftuks. Shocking, Ontbutfelende, tégen de borft ftoatende. SHOD, Gefcboeid, als een paerd. beflagen A horfe well shod, Een wel beflagen paerd. All wheel carriages are shod with | iron, Alle rytuigen zyn met yzer beflagen. SHOE, Een fchoen. a To put on, his shoes, Zyne fcboenen aandoen. * Every shoe fits not every foot, * Ieder schoen is niet voor elks * voet. Every one knows where the shoe wrings him, * Ieder weet waar bem de fchoen wringt. To throw an old shoe after one, (a foolish manner of wishing one good luck at his going upon fome defign) Iemand een oude fcboen na werpen. dwaaze gewoonte, gehouden wordende voor een voortéken van geluk, als iemand iets ondernam. Een Shoe clout, Een doek om de fcboe nen mee af te neemen. A shoe-ftring, Een fcboen riem. A shoe-boy, or shoe-cleaner, Een fcboen jongen, een Schoen-Schoonmaaker. Shoe-leather, Schoen leer. To fave shoe-leather, Zyne fchoenen bewaaren. † As honeft a man as ever trod upon a shoe of leather, Zulk een eerlyk man, als 'er op twee voeten gegaan beeft. Shoe-latchet, Een leertje (of ftrook. je) om de fcboen mee te gespen. a Shoe-fole, Een fcboen-zool. to SHOE, Schoeijen, fchoenen aandoen. To shoe a horse, Een paerd be- Shoeing, Schoeijing, Schoen aandoening, fcboeijende. A shoeing-horn, Een fcboen aan trekker. Shoot, Een fchoot. I shot three shots at him, I deed drie fcbooten op bem. to SHOOT, Schieten. to To shoot out, Uitspruiten. To shoot, (as lightning does) To shoot forth, (to run fwiftly A cape that shoots, (or that shoots fort into the fea) Een kaap die in zee uitsteekt. To shoot, (as a pricking pain does) Scheuten geeven, als een felle pyn doet. Shooter, Een fchieter, Schutter. The shooter of a lock, De fcbeut van 't flotgat in de kram om de deur te fluiten. Shooting, Schieting, tende. Schie To go a shooting, Uit Schieten gaan. The shooting of plants, De groei, bet fcbieten, de wasdem der planten. Shooting, als; A shooting ftar, Een fcbietende ftër. A printer's shooting-ftick, Eens drukkers klopftok. A shooting forth, Een uitspruiting. SHOP, Een winkel. To fet up a shop, Een winkel opzetten. To keep a shop, Winkel houden. A taylor's shop-board, Een fnyders tafel. A shop book, Een winkelboek. Shop-keeper, Een winkelier. Shop-lifter, or Shop-lift, Een win keldief, die, onder fchyn van iets te willen koopen, goederen fteelt. SHORE, Een ftrand, oever. A shore, Aan ftrand, aan A sorore,} land. To fet a shore, Aanftrand zetten, aan land zetten. To be caft on shore, Stranden, aan ftrand geworpen worden. * The best pilots are a shore, De befte ftuur lieden zyn aan land. Shore, (or fewer) Reool, zink, zinkput. Shore, or prop, Een flutfel, onderftutfel. To shore up, Onderftutten, onTo shoar up, derfcbraagen. With a fmall liberality we may shore up a family that is ready to fall, Met een kleine mildaadigbeid kan men fomtyds een buisgezin, dat aan 't zinken is, op de been belpen. Shores, Stutfels, onderftutfels, Shoars, onderfcbraagingen. SHORAGE, Strandrecht, strand. geld. Shores up, Geftut, onderfcbraagd. A shoring up, Stutting, onderfchraaging. I SHORE, [van to Shear] Ik schoor. King Childerik III. was depofed, veel. SHORLING, Een afgefcbooren vlies, een gefchooren fchaap. SHORT, Kort. A short ftick, Een korte ftok. Short, (not long in duration) Kort, niet lang van duur. The days are short in winter, De dagen zyn kort in de winter. *Hired horfes make short miles, *Gebuurde paerden maaken korte mylen. Within a short while, Binnen It was but a short cut, Het was Short, (fuccinct, brief, clofe) A short fpeech, Een korte rédenvoering. A short ftyle, Een beknopte Styl. To be short, (as a preacher, & not to speak long) Kort zyn, niet lang Spreeken. A short account, Een kort verbaal. I will be short, Ik zal kort gaan. And to make short work on 't, To come short, or to fall short, He comes short of his aim, Hy To keep one short of victuals, To fall short of one's expectation, In zyne verwachting te kort fcbieten. Our provifions fell short, Onze voorraad kwam te kort, raakte op. 1 He comes short of no man in that, Hy geeft niemand bier in iets toe; by behoeft in deezen voor niemand te wyken. The Translation_falls short of the Original, De vertaaling is zo goed niet als bet oorfprongelyke. Nor has the reft of his life fince come short of the infolence of that action, Ook beeft zyn overige leeftyd niet kwalyk aan de moedwilligheid van die daad beantwoord. Our |