Sidor som bilder
PDF
ePub

To ftave off two fighting dogs, Twee vigtende bonden fcheiden.

To fiave, (from staff) In duigen flaan.

To ftave a wine-veffel, Een wynvat den bodem inflaan, (of aan duigen flaan.) Staved, In duigen geflagen.

The hip was flaved to pieces, Het jcbip fiet aan stukken. Staves, Stokken, ftaven,

duigen, (het meervoud van Staff.)` Pipe-ftaves. Pypduigen.

The first staves of a Psalm, De voorste vaarzen van een Pfalm. Staves-acre, Luiskruid. STAULK, zie Stalk. STAUNCH, Stoppen, zie Stanch. STAY, (or ftop) Stilstand, opbou. ding.

Stay, (a fejourning or staying in a place) Verblyf.

I fhall make fome ftay there, Ik zal daar wat vertoeven.

Make no ftay, (do not tarry) Blyf niet lang uit. Without ftop or stay, Zonder eenig belet of verbindering. To be at a ftay, Stil ftaan, in twyffel staan.

I ftood at stay, Ik ftond te aarze len, ik stond my te bedenken. The bufinefs ftood at stay, (or did not go forward) De bézigbeid ftond ftil.

To keep at ftay, In den toom bouden.

Stay, (or prop) Steun, ftut. Stay, (or fupport) Ondersteuning. He was our only ftay, Hy was onze eenige fteun.

The ftay of a child's cap, De keeleband van een kinder-muts. Stay, (a rope to keep the maft in a fhip ftanding) Een ftag, Stag touw.

The stay of a weaver's loom, 't Weevers riet.

A ftay-band, (for a new-born child) Flepje, voor een eerftge

boeren kind.

to STAY, (to stand, or wait) Wag

ten.

Stay there. Staa daar, blyf daar. Stay a little, Wacht een weinig. To stay FOR One, Naar iemand wachten.

Stay for me, Wagt my. To stay, (to stop or tarry) Blyven, ophouden.

He never ftays in any place, Hy

blyft nooit lang op een plaats. Where did you stay fo long? Waar zyt gy zo lang gebleven? To ftay, (to tarry or fejourn) Verblyven.

I did not stay there above a month, Ik bleef daar niet. boven een maand; ik bield my daar niet langer op dan een maand. To ftay, (to make one stay) or ftop, Iemand ophouden, ftaande bouden.

They stay travellers by force, Zy doen de reizers met geweld ftil ftaan.

To ftay (or appeafe) ones fury,

Iemands woede doen bedaaren. To stay one's fromach, Den bonger ftillen.

I did what I could to stay him,
Ik deed wat ik kon om bem te
Auiten.

To ftay, (or prop) Leunen, on-
dersteunen.

To stay (or ftop) bleeding, Het bloeden felpen.

He ftay'd the blood, Hyftempte bet bloed.

Stay'd, Gewacht, vertoefd, geftuit, tot ftilstand gebragt, -bezaadigd, bedaard.

His ftomach is stay'd, Zyn bonger is geftild.

He is a man of a stayed mind,

Hy is een man van een bezaa

digd gemoed. van een

I Staid, Ik wachtte, Stuitte. Stayedly, Bezadigdlyk, deftiglyk, Stemmiglyk.

STAYEDNESS, Bezadigbeid, ftemmigbeid.

Stayer, Een wachter, vertoever, Stuiter.

May Jove, the stayer of our troops

in rout, (Philip's Briton) Dat Jupiter, de ftaande bouder onzer

bënde.

[blocks in formation]

To be of no ftead, or to serve

in no ftead, Nergens in jaat
toe zyn, nergens toe deugen.
That will not itand them in ftead,
Dat zal ben niet te passe komen;
't zal bem niet baaten.
To ftead, (or to do fervice) Dienst
doen.

STEADFAST, Standvaftig, zie
Stedfaft.

Steadily, Onbeweeglyk, vast, styf.
To look fteadily, Styf zien.
Steadiness, Beftendigheid, vastheid,
Steevigheid.

STEADY, (or firm) Vaft.
A fteady hand, Een vafte band.
Steady, (firm, conftant) Stand-
vaftig.

A feady refolution, Een ftand-
vaftig befluit.

A fteady fhip, Een febip dat niet fingert.

Steady, fteady, (a word of cofmand to the man at the helm) Houd' bet roer regt.

STEAKS, Sneedtjes van raauw vleefch in de pan gebakken. Beaf-fteaks, Offe-lapjes, op de roofter gebraaden.

Mutton fteaks, Schaaps Cotelet

ten.

to STEAL > or fteal AWAY, Weg Steelen.

He ftole away my watch, Hy ftal myn borlogie.

She ftole away the best things in the houfe, Zy ftal de befte din gen uit bet buis.

To fteal a goose and stick down a feather, lets steelen en de wind te pand laaten.

To fteal a marriage, Heimelyk

trouwen.

To steal one's felf a paffage thro', Ergens doorgaan zonder dat bet iemand gewaar word. To fteal away, (to go away by ftealth or confecn) Weg uipen, ftil been gaan.

He stole out of the camp, Hy liep ftil uit bet kamp.

He ftole out of the company, Hy floop weg uit bet gezelfchap. To fteal over the bridge, Over een brug weg fluipen. To fteal (or creep by degrees) into one's favour, Zich by trappen in iemands gunft indringen. To fteal upon one, (to furprize him) Iemand verraffen, overvallen. •~

Stea

1

Stealer, Een Steeler, dief, fteeldief. Stealing, Steeling, fteelende. Stealingly, (or by ftealth) Steelswyze, ter fluip. He came ftéalingly upon me, Hy kwam my bekruipen. Stealth, Dievery, diefstal.

By ftealth, Steelswyze, ter fluik, ter fmuik.

STEAM, Damp, waaljem, kwalm. to STEAM, Waaljemen, kwalmen. STEAR, zie Steer. STECCADO, Paalwerk, zie Stac cado. STEDDY, Beftendig, vaft, fteevig, zie Steady. STEDFAST, Standvastig, beftendig, onwrikbaar. Stedfailly, Standvastiglyk, beftendiglyk.

To hold on ftedfaftly, Standvaftiglyk volbarden.

To look ftedfaftly, Tuuren,ftaroogen. Stedfaftnefs, Standvastigheid, beften

digbeid.

STEED, Een paerd, ros, klepper. 'Tis to no purpose, when the steed

is ftolen, to think of shutting the stable door, * Het is vruchteloos, de put te dempen als 't kalf verdronken is. STEEL, Staal.

A steel to strike fire with, Een ftaal tot een vuurflag. A butcher's fteel, Een flagers ftaal. Steel-buttons, Staale knoopen.

The steel pieces of a watch, De ftaale bouwvaftjes van een borlogie.

Steel-jard, (a hand-fcale) Een unfter, Romeinfche weeg jchaal. The steel of a looking glafs, De foelie van een Spiegel. to STEEL, (to put fteel to iron) Staalen, met ftaal barden. to STEEL, (or harden) Hard maaken, verbarden.

To fteel one's felf in any fin,
Zich in eene zonde verharden.
To fteel one's forehead, (to put
on a brazen face) De fcbaamte
verzaaken, een staalen voorboofd
krygen.

To fteel one against another,
Den een tegen den ander ophit-

zen.

Steeled, Verftaald, verbard.

Steeled in impudence, Verftaald in onbefchaamdheid..

Steely, Geftaald, met ftaal beslagen. Steely, Staaling, ftaalachtig. STEEP, Steil.

A fteep place, Een fteile plaats, fteilte.

Steep ftairs, Een Steile trap. to STEEP, Indoopen, te weeken leggen. Steeped, Ingedoopt, te weeken ge. legd.

Steeped hemp, Geweekte, gebroeide bennip. Steeping, Te week legging, indoopende. STEEPLE, Een toren. † Steeple houfe, Een getorend buis,

dus noemen fommige een Kerk. STEEPNESS, Steilte, fteilbeid. The steepness of a hill, Defteilte eens bergs. Steeply, Steilachtig. STEER, (or bullock) Stier, Bul. to STEER, Stuuren.

To fteer a fhip, to guide her
with the helm, Een fcbipftuu-
ren, met bet roer beftieren.
To steer Northward, to fteer
one's course Northward, Naar
't Noorden ftuuren, koers zēt-

ten.

Which way do you steer your courfe? Waar gaat gy beenen? wat weg neemt gy? To fteer one of from Atheism, Iemand zyne Godverloocbening doen verzaaken. Steerage, De Stuurplecht,

ftuu

ring. Steered, Geftierd, geftuurd. Steering, Stuuring, ftuurende. It is good steering before wind and tide, Het is gemakkelyk ftuuren als wind en ty méde loopt. Steersman, De man aan 't roer, de

matroos die zyn poos te roer staat. STEGANOGRAPHY, De konft van met geheime Karakters te fcbryoen. STELLATE, als; Stellate plants,

Geftraalde planten. STELLION, Salamander. STELLIONATE, Bedrog in Koopbandel.

STEM, Een ftam, Stengel, fteel. The ftem of a tree, De ftam van

een boom.

The ftem of an herb, De ftengel of fteel van een kruid. A noble ftem, Een édele ftam of afkomft.

The ftem of a fhip, De boeg of 't voorftéven van een fcbip.

to STEM, Stuiten, in den loopstui.

ten.

To ftem a thing, (or put a stop to it) Iets beletten, verbinde

ren.

To ftem the tide, Deftroom dood zeilen, tégen firoom zeilen, STENCH, Stank. to STENCH, Stempen, zie to Stanch. STENOGRAPHY, De konft van kort fchryven, zo ras als men Spreekt. STENT, Eene bepaaling, maat. STENTOREAN, als; Stentorean voice, Een yffelyke barde of zwaare ftem. STEP, (or pace) Stap, of pas. The principal steps and motions used in dancing, are the following, to wit: De voornaamste paffen, en beweegingen in 't danfen, zyn de volgende;

1. The minuet-step, De mennetpas.

2. The boree step, De bourée. 3. The courant step, De ferieuse. 4. The coopee step, De coupé. 5. The gaillard ftep, De gaillard. 6. The falling ftep, De val pas. 7. The twisted-step, De cortille. 8. The starting-step, De echappé. 9. The beaten-step, De battu. 10. The first step in the rigodoon, or The jump, De fprong. 11. A hop, De contretems. 12. A bound, De jetté. 13. A cross-caper, De kruisfprong. 14. The pirouette, or turning, upon one leg, the other up, De pi.

rouette.

15. The ballance, De ballancé.
16. The drive, De chaffé.
17. A caper, De kapriool.

A forward, backward, or de
caper, Een fprong voor uit, ag-
ter uit en op zyde.
I'll make a ftep thither, Ik zal
daar eens been stappen.

He is not got one step forward, Hy is niet een stap (of tree) voorgegaan.

We have traced (or followed)

his steps, Wy bebben zyne voctStappen nagevolgd.

To follow one's steps, Ieman.is
voetstappen volgen.

The steps of a fair-cafe, De tree-
den van een trap.
The fteps of a ladder, Deer-
ten van een ladder.

Steps

[blocks in formation]

I fhall make the firft ftep towards it, Ik zal 'er de eerfte Stap toe doen.

He thought the step was not great from the church of England, to the church of Rome, Hy meende dat de overstap van de Engelfche tot de Roomfche Kerk niet groot was.

The love of glory is a fair or great step to virtue, De eerzucht is een groote stap tot de deugd. STEP-FATHER, Een Stiefvader. Step-mother, Eene ftiefmoeder. Step-fon, Een ftiefzoon. Step-daughter, Eene ftiefdochter. to STEP, Stappen, treeden.

To ftep to one, Na iemand toe
treeden.

Will you step thither? Wilt gy
daar eens na toe stappen.
To step AFTER, Volgen.
To ftep ASIDE, Ter zyde treeden,
ter zyde stappen.

To ftep BACK, Te rug treeden, te
rug Stappen.

To tep DOWN, Afklimmen, naar
beneden gaan.

To ftep IN, Instappen, binnen tréden.
To ftep our, Uitstappen.
To ftep OVER, Overstappen.
To ftep UP, Opftappen.

To ftep INTO an eftate, In 't be-
zit van groote middelen treeden,
('t zy door erfenis of een huuw-
Jyk.)

Stepping, Het stappen, pende. Stept, Geftapt, getreeden.

Stap

Well ftept in years, Hoog van jaaren.

STERCORATED, Bemeft, met mest voorzien.

Stercoration, Menging, bedekking met meft. STEREOMETRY, (the measuring of folid bodies) De meeting der vafte lichaamen. STERIL, Onvruchtbaar. Sterility, Onvruchtbaarheid. STERLING money, Gangbaar geld:

Aldus genaamd naar de Ofterlingen of Hanfe kooplieden, die 't eerft een zuivere munt in Engeland hebben ingevoerd. A pound sterling, Een pond fterlings, zynde twintig Engelfche Schellingen, of omtrent elf guldens Hollandfch, min of meer naar dat de wiffel ryft of daalt. STERN, Straf, bars, ftuursch, nors, Streng.

the

A ftern countenance, Een ftraf
gelaat.

Aftern man, a man that looks
ftern, Een bars, ftuurfch man.
He had a stern look, Hy bad een
bars gezigt.
STERN of a fhip, Het agter-
Stéven van een fcbip.
Stern-poft, Agterftéven van een
fchip.

To fall a ftern, Omwenden.
The ftern of a greyhound, De
Staart van een wind bond.
STERNLY, Barfelyk.
Sternnefs, Barsbeid, ftrafheid, ftuurs-
beid.

STERNON, (or breaft-bones) Het borjt-been. STERNUTATION, Niezing. Sternutatory, Tot niezen verwekkende.

STEW, Een Stoove, badstoof,
als méde een vyver.
A ftew-pan, Een stoof-pan.
to STEW, Stooven.

To ftew a carper, Een karper
Stooven.
STEWARD, een Rentmeefter, Hof.
meester.

The fteward of a mannor, de
Rentmeester van een Heerlyk-

beid.

The fteward of a fhip, De bottelier van een fchip.

Fffff 3

The Lord fteward of the King's houshold, 's Konings Opperhofmeefter.

The Lord high fteward of England, De grootmeester van Engeland, die de Koningen by bunne krooning pleegen aan te ftellen, doch nu niet meer.

The Lord high steward of Enland, Een opper-rechter die door den Koning in een ongemeen voorval wordt aangesteld, gelyk als wanneer een Ryksraad over hoogverraad wordt in recht betrokken; doch zyne bediening eindigt met het procês. The fteward-room in a ship, De botteliers kamer, de bottelery in een Schip. Stewardship, Rentmeesterschap, bofmeefterfchap, bottelierjchap. To give an account of one's fte. wardship, Rekenfchap geeven van zyn Rentmeefterfchap, Luk. XVI: 23.

STEWED, (from to ftew) GeStoofd.

Stewed meat, Gestoofd vleefcb. Stewed pears or apples, Gestoof de peeren of appelen. STEWES, zie Stews. Stewing, Stooving, - ftoovende. STEWS, Stewhoufe, (or bawdy

houfe) Een boerbuis, bordeel, dus wierden eertyds de geoorloofde hoerhuizen in Engeland genoemd; doch die zyn door Hendrik VIII. afgefchaft. Stew holder, Een boerbuis-bouder. STI.

STICK, Een ftok.

A ftick to walk with,
delftok.

Een wan

A faggot-flick, Een bout uit een

[blocks in formation]
[blocks in formation]

To stick a pig, Een varken keelen.

To ftick INTO, als; He ftuck the dagger into his breaft, Infteeken, als; Hy ftak ( of ftiet) de pook in zyn borst.

to STICK, Kleeven.

To ftick like bird-lime, Kleeven als vogel lym.

It sticks to my palate, Het kleeft boven aan myn mond vaft.

It flicks too faft, Het kleeft te vast.

Iemand aan

To ftick to one, kleeven. They stick close together, Zy kleeven malkander aan, zy zyn onaffcheidelyk vereenigt. Atoms that stick together, Deeltjes die aan een bechten. 'Tis a nick-name that will stick by him as long as he lives, Dat is een toenaam die by zyn leeven lang zal bouden.

I fear this commodity will stick by me, or stick upon my hands, Ik vrees dat ik die waar niet quyt zal raaken.

To stick at a thing, (to make it a confcience or fcruple) Geweetenswerk ergens van maaken. He fticks at nothing for lucre's fake, Hy ontziet niets om voordeels wille.

He did not stick to fay, Hy Schroomde niet te zeggen. He does not stick at any danger, Hy fcbroomt geen gevaar, by maakt geen zwaarigheid wégens eenig perykel.

What do you stick at ? Wat weerboud u?

He fticks at nothing, Niets kan bem weerhouden.

He fticks at no principles of ho

in my ftomach, Doch de voorige belediging my nog dwars in de maag leggende.

That fticks to my heart the most of any thing, Dat gaat my meeft van al ter barten.

To stick BY, als; Meat that sticks by the ribs, Vleefcb dat aan de ribben kleeft.

His loffes ftick by him ftill, Hy klaagt nog over zyn verlies. To ftick (or ftand) by one, mand ondersteunen.

Ie

To flick IN, als; To stick in the
mire, In de modder fteeken.
You ftick in the fame mire, (or
you are in the fame trouble)
Gy zyt in bet zelfde geval.
His mind fticks betwixt hope
and four, Zyn gemoed dobbert
tuffcben boop en vrees.

To ftick OUT, als; He sticks
out, (or ftands out) he will
not meddle, Hy gaat fchuiven,
by wil 'er niet méde te doen beb-
ben.

To ftick (or jut) out, Uitftéken.

Eyes that stick out of one's head, Oogen die uit het boofd puilen.

A belly that fticks out, Een uit ftekende buik.

To ftick (or infift) UPON a thing, Ergens op aanbouden. Sticked, Geflooken, vaft gekleefd. Sticking, Vaftkleeving, steeking,ftekende.

to

STICKLE, Zeer driftig zyn, zeer werkelyk of bezig zyn, zeer yveren.

To ftickle hard in a business, Eene bezigheid yverig voortzet

ten.

STICKLER, Een beftierder, yve

raar.

He was a great ftickler in that
bufinefs, Hy bad de band fierk
in die zaak.

A ftickler, (or disputer) Een ré
dentwifter.

A ftickler, (or zealous man) Een
yverig man.
Stickling, Een driftige bezigheid,
Sticky, (or clammy) Kleeverig.
STIE, zie Sty.

STIFF, (hard, not flexible) Styf.
As ftiff as a flick, Zo fyf als een
flok.

To be ftiff with cold, Styf ven
koude zyn.

Stiff with gum, Stévig van gom.
Stiff with ftarch, or starched ftiff,
Styf gefteven.

Stiff, (or benummed, in a pro-
per and figurative fenfe) Styf,
Jtrak, uitgerekt.
My legs are ftiff, Myne beeren
zyn ftyf.

To make ftiff, (or benum) Ver-
Styven.

To grow ftiff, Verflyven, fyf
worden.

A man's parts grow ftiff through
idleness, De vermogenscenes
mans worden door lédigbeid ver-
doofd.

↓ Stiff, (ftarched or affected) Styf,
gemaakt.

↓ Stiff, (refolute, conftant, obfti-
nate) Standvastig, bardnekkig.
To be ftiff in one's purpose, Styf
op zyn stuk staan.
4. Stiff, (not free, or natural, fpea
king of the ftiles) Styf, gemaakt
van styl.

↓ Stiff, (not free, in painting)
Styf in 't fchilderen.

A ftiff gale, Een tyve keelte.
A ftiff gown, Een vafte jamaar,
kleed.

Stiff necked, (or obftinate) Hard

nekkig, balftarrig. The Jews were a stiff necked people, De Fooden waren een bardnekkig volk. to STIFFEN, Styven, styf maaken. To ftiffen with ftarch, Styten,

met styffel.

To stiffen, (or benum) Verstyven,

[blocks in formation]
[blocks in formation]

noemende.

Stiling, Noeming,
STILL, (or always) Steeds, gefla.
dig, altyd.

They still defired more, Zy be-
geerden steeds meer.
Still, (or yet) Nog.

Is he a bed ftill? Is by nog te
bed?

I am of the fame mind ftill, Ik ben nog van 't zelfde gevoelen. He goes on in it still, Hy gaat 'er nog al (of steeds) in voort. Still, (at quiet, without mocion) Stil, geruft, in rust, zonder beweeging.

He thinks that all things do stand ftill, Hy verbeeld zich dat alle dingen ftilstaan. STILL, (Alj.) Stil.

Still waters, Stille waters. To fit ftill, Stil zitten.

den niet verre van de Teems,
alwaar de Hanfe Kooplieden eer-
tyds bun verblyf plagten te beb-

ben.

A ftinking fellow, Een stinkende

vent.

It A flinking, (or pitifull) fellow, Een oolyke chavuit. Stinkingly, (like a ftinking fellow) Stinkende. Stinkard, Een ftinkert. STINT, Een bepaaling, merk, maat. To go beyond one's ftint, Zyne maat te buiten gaan. STINT, (or limit) Bepaalen. To ftint one to a price, Iemand aan een prys binden.

to

To ftint, (to constrain) Bedwingen.

To ftint the fpirit, Den geeft bepaalen.

To stint one in his victuals, Iemand de koft voorschryven, in syne Spyzen bepaalen.

to STIMULATE, (or prick) Stee-We
ken, prikken.

to STIMULATE, (to fpur on)

Aanfpooren, aandryven.
Stimulated, Aangeprikkeld, genoopt.
Stimulating, Prikking, prikkende.

Stimulation, (a pricking or put
ting forward) Aanfpooring, aan
Spoorende.

STING, Een prikkel, ftékel, angel.
The fting of confcience, De prik-
kel des gemoeds.

The fting of a bee, De angel (of
Stekel) van een By.

A jeft that carries a fting in
the tail, Eene fteekende Spot-
terny.

to STING, Steeken, prikkelen.

must ftint ourselves in our play, Wy moeten de middelmaat bouden in bet fpeelen.

To stint one's anger, Iemands toorn bedwingen.

Stinted, Bepaald, wet gefteld, bedwongen.

Stinting, Bepaaling, maatftelling, -bepaalende.

STIPEND, Belooning, bezolding, wedde.

Stipendiary, Een loontrekker.

He was his ftipendiary, Hy trok loon van bent.

STIPONE, (a kind of sweet com. pound liquor) Een gemengde zoete drank.

to

« FöregåendeFortsätt »