Sidor som bilder
PDF
ePub

To ride through the town, Door de Stad ryden.

To look through a grate, Door

een tralie kyken. Through him, (or by his means) Door bem, door zyn toedoen. Through him, (or upon his mo tion) Door bem, op zyn voorstel.

To run one through, Iemand door flooten.

To go through ftitch, Voltooijen, [SEWEL.]

It is quite through, Het is ganfch deur.

I am wit through I am wet quite through, Ik ben door en door nat.

Through fplent, (a horfe's di

feafe) Zekere kwaal der paerden.

Throughly, Ganschelyk, door en door.

He did not execute his office throughly, Hy nam zyn ampt niet volkomen waar. Throughout, Gebeel door.

Throughout the whole year, Het
ganfcbe jaar door.
Throughout all the world, Door?
de gebeele waereld.

He treats him throughout with refpect, Hy bebandelt bem doorgaans met achting. THROW, Een worp, Smak, gooi. A ftone-throw, Een fteenworp. An unlucky throw, Een ongelukkige fmak.

The throws of a woman in travel, De vlaagen van een baarende Vrouw.

[merged small][merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small]

gen.

To throw out, Uitwerpen, verwerpen.

To throw up, Opgooijen, opfmyten, opfebieten." To throw up the ground, Op de grond fyten.

To throw up the cards, De kaarten weg fmyten, met speelen uit ‹ fcbeiden.

To throw one's felf upon one's' favour, Zich in iemands gunft indringen.

To throw the houfe out of the windows, Het buis door de glazen fmyten.

To throw a thing into one's difh, (or teeth) Iemand iets voor de fcbeenen werpen."

To throw water into fea, Water in de Zee draagen. Thrower, Een wërper, gooijer. A filk thrower, Een Zyreeder. THROW, Wërpen, gooijen, fmy-Throwing, Wërping, gooijing, finyten, Smakken.

To throw a doublet, (at dice) Dubletten, twee gelyke wêrpen, met dobbelfteenen.

*.

To throw the helve after the hatchet, De feel agter de byl werpen.

He is vigourous and throws at all, Hy is dapper en verflaat de dégen en de pên.

To throw filk, Zyde reeden. To throw AWAY, Wegwerpen, wegfmyten, weggooijen. To throw away time, Tyd verquiften.

To throw away one's life, Zyn leeven in gevaar ftellen, zonder noodzaakelykbeid.

To throw one's felf away, Zich

ting.

Thrown, Geworpen, gegooid, ge. fmeeten.

Thrown filk, Gereedde zyde. THRUM, Een drom. A thrumined cap, Een dreumelde

muts.

to THRUM one, Iemand afroffen. Thrummed, Afgeroft. THRUSH, Een lyfter, zékeré vo. gel.

A cock-trush, Een mannetjes lyfter.

A ben-thrufh, Een wyfjes lyfter. THRUSH, De Spruuw, zéker kwaal op de tong. THRUST, Een foot, duuw. To give one a thrust, Iemand een floot geeven.

[blocks in formation]

To thruft INTO, Inbooren.
To thrust himself into a business,
Zich in een zaak inbooren.
To thrust one into prifon, Iemand
gevangen zetten, naar de gevan-
genis fleepen.

To thruft out, Uitstooten.
To thruft out of doors, Buiten
de deur ftosten.

To thruft (or to obtrude) a thing
UPON One, Iemand iets opdrin-
gen.

Why should a man of sense de-
fire to thrust himself upon an
ill-natur'd world? Waarom
zou een verftandig man zich aan
Seen kwaad aardige wereld bloot
Stellen.

Thruft, Geflooten, geduuwd."
Thrufting, Stooting, duuwing,
ftootende.
THU.
THUMB, Een duim..

A thumb's breadth, Een duim breed.

A thumb-ftall, Een duimeling. To thumb over a book, Een boek doorloopen, bier en daar in een boek kyken. THUMMIM, Tummin, zie Urim. THUMP, Een flag, bons, ftot. to THUMP, Stooten, bonzen, flaen. Thumped, Gefleoten, gebon, ge Lagen.

Grievously thumped, Grouwzaam geslagen.

Thumper, Slaander, footer. Thumping, Stooting, bonzing, bonzende.

A thumping lafs, Een kleun Dan een meid.

A thumping faggot, Een dik tak kebos.

THUNDER, Donder.

A thunder clap, Een donderdag. A thunder-bolt, Een donderocitel.

A

[merged small][merged small][ocr errors][merged small]

rende.

donde

Thundering, (great, very loud)
Groot, luidruchtig..

A thundering noife, Een donde-
rend geraas.

A thundering voice., Een donderende ftem.

to THUNDER-STRIKE, Verbaazen, verwonderen. Thunder ftruck, Verbaaft. THURIFEROUS, Wierook voortbreng end. THURSDAY, Donderdag. Maundy Thursday, Witte Donderderdag, zie Maundy. Holy-Thursday, or Afcenfionday, Hemelvaartsdag. THUS, Dus, aldus, zo. Do it thus, Doet bet dus. Thus it is, Dus is bet.

I am thus served, Ik ben dus be

jégend.

to THWART, Dwarsdryven, draai-
boomen, dwars voor de boeg ko-
men, beletten.
Thwarted, Overdwarst, gedraai-
boond, belêt.
Thwarting, Dwarsdryving,
dwarsdryvende.

He is of a thwarting humour,
Hy is van een dwarsdryvende

[blocks in formation]

When a couple are newly mar .ried, the first month is all hothe ney-moon, or fmick-finack, fecond is hither and thither, the third is thwick thwack, and the fourth the devil take them that brought thee and me together, Als een paar eerst getrouwd is, is de eerste maand, niet als fui ker, zoenen en zabben, de tweede is kyvagie, de derde Speelt men raak wat, en de vierde de duivel baal die ons aan målkander geholpen beft.

to

The tick of a Pillow, Kuffen
tyk.

Tick, (a little blackifh infect)
Zéker klein zwart bloedeloos
diertje.

Tick, (a horfe difeafe) Hoofdftuip der paerden.

That horfe has got the tick, Dat paerd beeft de boofdstuipen gekreegen.

TICK, to go upon tick, Te borg baalen. TICKEN, (a thick cotton and thread cloth, generally ftrip'd blue and white) Tyk. TICKET, Een briefje, loodtje. He has got a ticket to go to the play, Hy beeft een loodtje gekreegen om op bet Schouwburg te gaan.

A funeral ticket, Een begraavenis briefje.

A benefit ticket, Een prys-briefje
in een Lotery.

A. Men bedient zich in Engeland,
in plaats van gefchréven of ge
drukte briefjes, van een stuk
rond metaal tot lootjes voor de
Schouwburgen.
TICKLE, Kittelen.

to

To tickle, (to please or flatter) Streelen, vleijen.“

Wine tickles the palate, De wyn kittelt bet verbemelte.

Having thus fpoken, Hebbende Thwacking, Stooting,-flaande, He tickles it off, (he does it

aldus gesproken.

Thus and thus I have done, Zo en zo beb ik gedaan. Thus far, Dus verre.

All of them were thus far of his opinion, that the fweetnefs of

footende.

THY.'

THY, (pronom poffeffif van Thou)
Uw, uwe.

Thy husband, Uw man.
Thy wife, Uw' vrouw.

Thy wil, Uwe wil. THYME, Tьym.

English verfe, was never un-Thy children, Uwe kinderen.
deritood by our forefathers,
Zy waren allen in zo verre van
zyn gevoelen, dat de zagtheid
der Engelfche dichtstukken door
onze Voorvaderen nooit verstaan
is.

Thus much, Dus veel.
Thus much for that, Zo veel

[blocks in formation]

Wild or creeping thyme, Quen-
del, wilde thym, onzer vrouwen
bedroo.

THYRSE, Een ftaf met wyngaard-,
laurier- en klim-op-bladen bewon-
den, en aan dolle Bacchanten op-
gedifcht.

TIA.

TIARA, (a fort of turbant) Een
foort van Tulbant.

Tiara, (or Pope's treble crown)
De drie dubbelde kroon van den
Paus.

(TIB.

TIB, Een flordig Frouwmenfch. TIC.

TICK, Teek, teik.

Bed-tick, Bed teek.

I

Nnnnn 2

[blocks in formation]

To play at tick-tack, Op bet verkeerbord Speelen.

TID, Lekker.

TID.

A tid bit, Een lekker beetje. to TIDDLE, Inwilligen, troetelen.

To tiddle one up in his humour, Zich naar iemands zinlykheid fchikken.

TIDE, Gety, ty.

A tide of flood, Een gety van de
vloed.

A wind-ward tide, Een gety dat
tégen de wind gaat.
A tide of ebb, 't Gety van de Eb.
Lee-ward tide, Een gety dat met
de wind gaat.

To go with the tide, Voor ftroom
bebben.

Spring-tide, Een Springvloed, bet boogste water.

Neap-tide, Laag water, bet laagfte water.

A tide-gate, Een sterk gety,fterke stroom.

Tides men, Zekere gaften, die van de Konvooi in Engeland gefteld zyn om op de inkomende Jcbépen te gaan en te blyven oppalen tot dat de laading aangegeeven is. Tide, (the water, or fea) Het water, of de zee.

Turn of the tide, (misfortune) Omkeering van 't fortuin, ongeluk. TIDE, (torrent, vogue, interest) Stroom, aanzien, belang. The tide runs very strong in his favour, De stroom loopt bem geweldig mee. Tide, (time or feafon) Tyd, faaifoen.

Martlemas-tide, St. Martyn. Twelfth.tide, Drie-Koningen. to TIDE it over, Met een gety (of met de ftroom) overvaaren. 't Is fo fhort a paffage that one may tide it over, 't Is zulk een kort reisje, dat bet met één ty wel kan overgevaaren worden. TIDINGS, Tyding, boodschap. To bring good tidings, Goede tyding brëngen. TIDY, Nét, zinnelyk, bandig, bebendig.

TIE.

TIE, Een band, verband.

Marriage is a facred tie, 't Huu

welyk is een onscbëndelyke band.

I am under no tie, Ik ben onder geen verband.

The fhamefull ties of the flesh,
De fcbandelyke begeerlykbeden
van het vleesch.

A tie-wig, Een knoop pruik.
Ties, (the ropes by which the
yards of a fhip hang) Bras of
touw-werk aan de nök van de
ree vaft geklonken om die te be-
ftieren.

to TIE, Binden.

To tie together, Saamenbinden.
Tie it a little harder, Bind het een
weinig vafter.

To tie, (to bind or oblige) ↓
Verbinden, verplichten.

To tie a knot, or to tie in a
knot, Knoopen, een knoop leg-
gen.

To tie unto, Aan vast binden. To tie up, Vaft binden. He tied himself up by a vow, if he fucceeded in his defign, Hy verbond zich door eene gelöfte als by in zyn oogmerk zou flaa

gen.

I won't tie my felf to it, Ik wil
Per my niet aan verbinden. »
To tie up, (to leave off or cea-
fe) Ophouden, uitfcheiden.
To tie one's codpiece, Iemand
den nefteling knoopen.
TIENMAN, Bofcb-bewaarder, zie
Tied, Gebonden, geknoopt.

Tine-man.

TIERCE, (one of the feven canonical hours) Derde ftond, gebëd om op bet derde uur van den dag te zingen..

TIG.

TIGER, Een tyger.

Tiger, (a cruel fierce man) Een
Tyger van een man.
A the tiger, zie Tigrefs.
TIGH, (a clofe or inclosure) Een
ombeind land.

TIGHT, Net, gefchikt, ordentlyk, ftyf, digt.

A tight kitchin, Een nette keu
ken.

A tight woman, Een zindelyke
Vrouw.

To tie a thing tight, (or close)
Iets vaft binden.

To pegg hides tight upon the
ground, Huiden met pennen fyf
op de grond uitspannen.
A tight fhip, Een becht schip.
To tighten, Spannen, als een touw.
dat getrokken word, knap of net
kleeden.

Tightness, Knapheid, gespannenbeid,
to TIGHY, Kinderachtig lachen
digtheid.
TIGRESS, Een Tygerin.

TIK. TIKE, Een woord gebruikt tot verkleining, als;

A tike, Een kleine bond of flier.
A yorkshire tike, Een kleine man.
of vrouw, zo als men bier zou-
de zeggen, Haarlemmermaat.

[ocr errors]

TIL.

TILE, Een tégel, ticbel.

A pan-tile, Een pan, dak-pan.
A ridge, or a hollow tile, Een
vorst-pan.

A paving-tile, Een bak, tuime-
laar, eftrik.

A tile-kiln, Een ticbel-even. Tile-fhard, Pannescherf, pan-brok. A tile of wood, Borden, wear mee' de buizen in sommige lanTILE, or covert with tiles, Met den gedekt worden. A tile-maker, Een tégelbakker. tégelen dekken.

Tierce, (at the game of picket) Een derde, in 't pickët spël. Tierce, (a thruft in fencing) Ters, terfe, fteek in 't fchermen aldus genaamd. TIERCEL, Tiercelet, Tierfel, Tékentje, of papiertje dat men TIERCET, (a fong of triple ftan- to in een boek legt. za's, or a ftanza of three verfes) Een gedigt van drie vaer-Tiled, Met tégelen gedekt. Tiler, (or tile maker) Een tégel bakker.

zen.

2

TIF.

TIFF (fquabble, angry words)
Terging, twist, krakeel.

Tiff, (or drink) Drank.
to TIFF, Gram, ftug, korfel zyn.
To tiff one's hair, Zyn baar kreeft
kammen, frifeeren.
TIFANY, Floers of lanfers.

Tiler, (or brick-layer) Mitselaar.

Tiling, Een dekking met tégelen. TILL, Tot dat, voor dat, voor en aleer.

Stay till I have finished, Wagt tot dat ik 's voleindigd beb.

Don't

[blocks in formation]

Tiller, or Tillar, (fmall tree left to grow till it be fellable) Fonge boom, die in 't kappen der boljchen gespaard word, om tot een boom te groeijen.

the TILLER of a boat, Het roer van een fcbuit.

Tilling, Landbouwing,

wende.

Tilly-fally, Wisjewasje.

TILT, Een overdeksel.

bou

A tilt-boat, Een tentfcbuitje, overdekte schuit.

Tilts, or Tilting, (a martial
exercife) Stryd, gevecht te paerd,
kampvecht.

Tilt, (fighting) Tweegevecht.
To have a tilt with one, Een twee-
gevecht met iemand bebben.
To run at TILTS,

to TILT,

Met een lans
rënnen

in

TILTH, (or maniering, van to

Till) als; A field out of tilth,
Een onaangequeekt land, dat niet
bebouwd kan worden.
Tilting, 't Rënnen met een lans,
Steekfpel

A tilting-ftaff, Een stompe lans,
renfpeer.

The tilting of a barrel, 't Op-
leggen van een vat.

Tiltings, (liquor running low)
Drank, die bet laatft van 't vat
getapt word, als bet byna leeg
geloopen is.

TIM. TIMARIOTS, (Turks who hold lands by a kind of knight's fervice) Timariots, Turken die lan deryen bezitten voor een foort van Ridderlyken dienst.

TIMBER, Hout, timmerbout. A great piece of timber, Een groote balk.

A timber-merchant, Een boutkooper.

A timber-broker, Een makelaar in bout.

Timber-wood, Timmerbout. Timmer-work, (timber of the top of a houfe) Gefpan, kap, of bovenfte dak van een huis. A flat timber-work, Een platte kap, van een buis.

A parted timber-work, Een dubbelde kap.

t Belly-timber, (Eatables) Spy

zen, eet waaren.

A timber of skins, (forty skins)
Veertig vellen, of buiden.

to TIMBER, Een neft bouwen, als
een roofvogel.
Timbred, Getimmerd,
gebouwd.

- een nest

A houfe well or ill timbered, Een
wel of flecht betimmerd buis.
een fleekfpel A well timbered man, Een wel
gemaakt man.

rênnen.

To run a tilt at one, Met een volle rën op iemand aanloopen. To tilt, (with swords or foils) Slegt fchermen. to TILT a barrel, Een vat opleggen.

The beer's a tilt, Het bier is opgelegd; bet bier loopt op 't left. The veffel is tilted, 't Vat is op. gelegd.

A tilt yard, Een rèn perk. Tilter, Een bout werktuig om een vat op te leggen.

TIMBREL, Een trommeltje. TIMBRET, (or taber) Dans-trommeltje, rinkelbom.

TIME, Tyd.

The time paft, prefent, and to come, De voorledene, tegenwoordige en toekomende tyd. Time out of mind, Onbeugcbelyke tyden.

From time to time, Van tyd tot tyd.

Time will bring it to light, De tyd zal 't aan den dag brengen.

Nnnnn 3

[merged small][ocr errors]

bel in two, Een muis kan met de tyd een kabeltouw ftuk byten. Times, (with relation to the ftate of thing, manners or government, &c.) Tyden. Hard times, Harde tyden. If the times turn, Als de tyden veranderen.

To difcourfe of the times, Van't beloop der tyden een gesprek bouden.

Time, (feafon or occafion) Ge paste tyd, gelegenheid.

To take a feasonable time, Een gelégen tyd waarneemen. Fruit that is ripe before the time, Vrucht die voor den tyd ryp is.

To watch a time, De gelegenheid befpieden.

All in good time, Alles op zynen tyd.

It is high time, 't Is boog tyd.
It is high time to think of it,
Het is boog tyd om 'er op te dën
ken.

In tract of time, Na verloop van tyd.

Time, (or leifure) Gelégenbeid.
Time, (day or hour) Dag, of

uur.

To fet a time, Een tyd bepaalen een dag of uur ftellen. Prayer-time, Bid-tyd, uure des gebeds.

Church time, Kerk tyd. Dinner, or fupper-time, Eetens tyd 's middags of 's avonds. Times of eating, Eetens tyd. Bed-time, Tyd om nair bed te gaan.

Time, (or age) Tyd, jaaren. The revolution of time, De oraLoop des tyds.

The primitive times of the church; De eerfte tyden der Kerke. Perfons much efteemed in their times, Perfoonen zeer geacht in bunnen tyd.

In our time, In onzen tyd. Time, (fet or prefixed time, a term of time) Geftelde tyd, terтуп..

The

The time is expiring, De tyd zal | baaft om zyn.

The time is expired, De tyd is verftreeken.

She is brought to bed before her time, Zy is voor haar tyd bevallen.

A child born before its time, an abortive child, Een ontydig gebooren kind.

One time or other, Den een of anderen tyd.

The time is paft, De tyd is voorby.

She was near her time, Zy was na op haar tyd, zy ging op baar uiterfte.

He hath ferved his time, Hy beeft

zyn tyd uitgediend. What time of the day is it? What time of the night is it? Hoe laat is bet?

Are you a bed at this time of the day? Legt gy deez' tyd van den dag op uw bed?

Is it that time of the day? Is
bet al zo laat?

Time, (or delay) Uitstel, tyd.
To give one time for payment,
Iemand uitstel van betaaling gee-

ven.

Time, (in mufick) Tyd, maat in de muziek.

There are feveral times in mu

fick, Daar zyn veelderley maatten in de muziek.

To beat the time, De maat flaan.

Time, (or bout) Reis. This is not the first time, Dit is is de eerfte reis niet. Every time, Telkens. Several times, Verfcheidene reifen.

To come time enough, Tyds genoeg komen.

In that very nick of time, Op
dat eigenfte oogenblik.
In good time, (or well and good)
Ter goeder uur.

To wait for God's time, Gods tyd afwagten, zich aan Gods wille onderwerpen.

In times paft, in former times, In voorledene tyden.

Long before this time, Lang voor deezen.

At that time, Op dien tyd.

At this time, Tegenwoordig, thans, nu.

to

From this time forth, Van deez' | tyd af.

In time coming, or in time to come, In 't vervolg, in 't toe komende.

If you can come at any time do it, Als gy fomtyds kunt komen, zo doet bet.

I'll do it any time for you, or at what time you will, Ik zal bet doen, wat tyd bet u be baagt.

If at any time you charge to go thither, Als gy t'eenigen tyd derwaards mogt gaan.

He does fo every time, Zo doet by telkens.

At no time, (never) Nooit. I fhall be with you by that time you have dined, Ik zal by u zyn tegen dat gy gegeeten bebt.

Get it ready by that time I come home, Maak het gereed tégen dat ik t'buis kom.

By that time I got half way thither, Doe was ik balf wegen geko

men.

To hinder one's time, Iemands tyd verletten.

He spent it in less than a year's time, Hy verquifte bet in minder als een jaar tyds.

He lived long after their time, Hy leefde lang na dien tyd, of lang daar na.

In the mean time, Ondertuffchen, middelertyd.

In the day time, By dage.

In an hours time, Binnen de tyd
tyd van een uur.
Three times, Driemaal.
Four times, Viermaal.
Many times, Menigmaal, dikwils.
At all times, t'Allen tyden.
A time-ferver, Een tyd-dienaar,

een die zich naar den tyd voegt, die de buik naar de wind bangt. The Lord Mayor for the time being, De Lord Major in der tyd. TIME a business well, Een be. kwaame tyd neemen tot bet verrichten eener zaake. Timed, als; A defign well ti

med, Een wel gefmeed voornee

men.

Timely, (or feasonable) Tydig, gepast.

To give timely notice, Tydig bericht geeven.

Timely, (feafonably) Te rechten tyd.

Timely, (or foon) By tyds, fcbielyk.

TIMEROUS, zie Timorous. TIMID, (a word used by fome poets, for fearful) Vreesach tig. TIMIDITY, Vreesachtigbeid, be vreesdbeid.

TIMING, Waarneeming des tyds. TIMOROUS, Vreesacbtig, bevreesd, vervaard.

To make timorous, Bevreesd maaken.

Timorously, Freesachtiglyk Timorousness, Vreesacbtigbeid, bevreesdbeid.

Timpany, zie Tympany.
TIN.

TIN, Tin, – blik,

Tin glass, Gebruineerd tin,
A tin candlestick, Een blikke kan-
delaar, of blaaker.

A tin box, Een blikke doos.
A tin-man, Een blikflager.
to TIN over, Vertinnen.
TINCEL, Zekere flof van zyde en
TINSEL fyn koperdraad
Tincel, (glittering ftuff) Kla-
tergoud.
TINCT, or Teint, (a colouring)

Verf, belegging van de jcbilders verf. TINCTURE, (a ftain, colour or die) Grondjop, afverfzel, wit trekzel, van een bergftof, of plant. Tincture of antimony, Uittreksel van Spiesglas.

Tincture, (or impreffion) Ken-
nis, denkbeeld, indruk.
Tincture, (fmack or smattering)
Oppervlakkige kennis.

He has fome tincture of learning,
Hy beeft eenige kennis van ge-
leerdbeid; by bezit een weinigje
geleerdbeid.

Tincture, (in Phyfick) Inveeking, doortrekking, infmelting. A tincture of the Bark, or Jefuits powder, Een Aftrekfel van Kina.

Tincture of wormwood, Uittrekfel (of extract) van Aljem. to TINCTURE, Verwen, in de verf dompelen.

TINCTURED, Geverfd, doortrošken, doordronken, befmet.

He

« FöregåendeFortsätt »