Sidor som bilder
PDF
ePub
[merged small][merged small][merged small][ocr errors][merged small][merged small]

I have had a very troublesome
night, Ik heb een zeer egte
nagt doorgebracht.

He is a troublesome neighbour,
Hy is een laftig buurman.

A troublefome (or dangerous)
bufinefs, Eene gevaarlyke bé
zigheid.

A troublefome man at law, Een quëlgeeft, twistverwekker, een pleitziek man.

This is a troublesome world we

live in, Het is een droevige

waereld daar wy in leeven. The noise of bells is very troublefome, Het geraas of geluid der klökken is zeer laftig. Troubling, Ontroering, ontrusting, quelling, ontroerende. †Troublous, zie Troublefome. TROUGH, Een trög,

[ocr errors]

als ook

de bölte tuffcben twee Zeebaaren. A kneading trough, Een bakkers trög.

A trough for fwine, Een varkens trög.

A printer's trough, Een drukkers vlootje.

to TROUNCE, Leelyk bavenen, afrogen.

[ocr errors]

To trounce one of his money,| Iemand zyn geld ontloeren. Trounced, Afgeröft, geplaagd. Troup, Een tröp, bende, boop, zie Troop. TROUSERS, Een ry-broek, wyd overtrekfel van een broek, matrooze wyde overbroek. TROUT, Een forel, zékere visch.

The falmon trout, Elft.

I am your humble trout, (or fervant) † Ik ben uw onderdaanige voetveeger.

A true-trout, Een rechtuite ful, een bloed.

(†) I TROW, Ik denk, ik acht. TROWEL, Een troffel.

to

TROWL, In 't wild been loopen, onordentlyk loopen, (gelyk fomtyds de jagthonden.)

To trowl for a jack, Een fnoek vangen met een ftékelbaarsje: een Spiering uitfmyten om een kabel

jauw te vangen. Trowling, Een onordentlyk geloop. TROWSES, zie Trousers. TROY-WEIGHT, Trois gewigt, van XII oncen 't pond, waar méde in Engeland gewoogen wordt goud, zilver, fyne droo. geryën, brood, en eenige andere dingen: het is 22 ten honderd ligter dan 't Avoir du pois gewigt.

TRU.

TRUAND, zie Truant.
Truandife, or Truandife, (jole-
nefs) Lanterfanting.
TRUANT, (a vagebond or com-

mon beggar) Een vagebond,
landlooper, bedelaar.

A truant, (or idle fellow) Een lédigganger, Straatflyper. To play the truant, Lanterfanten, in plaats van na school gaan, Speelen, waar voor men t'Amfterdam zegt Stukjes draaijen. (†) TRUB, or TRUB-TAIL, Een kort-gat, een kort en dik vrouwmenfch. TRUCE, Een beftand, stilstand van wapenen, treves.

To make a truce, Een beftand maaken.

Truce-breaker, Een beftand breeker.

TRUCHMAN, Een tolk.

TRUCIDATION, (or flaughter)
Slachting, bloedbad.

૨૧૧૬૧ 2

[blocks in formation]

True claret, Oprechte pontak. That's the true fenfe of those words, Dat is de waare (of rechte) zin van die woorden. That faying of the Apbftle is true, Dat zeggen van den Apoftel is waarachtig. True, (perfect, fiucere, real, or arrant) Recht, volkomen, oprecht, wézendlyk, aardfch. A true poet, Een recht poëet. A true or arrant drunkard, Een aardfch zuiper.

This is the true motive, Dit is

de wézendlyke beweeg oorzaak. A true friend, Een oprecht vriend. To be true (or faitful) to one, Iemand getrouw zyn,

She promised to be true to her husband, Zy beeft beloofd baaren man getrouw te zullen zyn. True, (fit, convenient, proper) Bekwaam, gepast, recbt.

Το

調

To put a picture in its true light,
Een fcbildery op zyn recht dag-
licht plaatfen.

True, (or exact) Naauwkeurig.
True juftice, Naauwkeurig recht.
A true correction Een naauw.

keurige beftraffing.
To fpeak true, or good English,
Regt goed Engelfch Spreeken.
To fpeak true, (or the truth)
De waarbeid fpreeken.
Likely to be true, Waarschyn
lyk.

He catchet it true, Hy beeft bet regt gevat.

A horfe that does not gallop true,

Een paerd dat valfcb galloppeert.
To be true to one's truft, Ge-
trouw zyn in zynen plicht.
True-hearted, Oprecht van harte.
Truely, zie Truly.
Truenefs, Oprechtigheid.
TRUFFLE, (an exquifite root, fo-

mething like a potatoe) Een
foort van kleine aard appel, aard-
aker.

TRUG, Een kalkbak, mout.
TRULL, Een smots, fnöl.
TRULLISATION, Een pleiftering
met kalk.

TRULY, Waarlyk, dégelyk.

To do a thing truly, (as it ought to be) Iets doen zo als het beboert.

They fay fo, how truly I can't tell, Zy zeggen bet, doch met wat grond kan ik niet zeggen.

TRUMP, Een blaas-boorn.

A jews trump, Een tromp, mond-
tromp.

The trump of an elephant, zie
Trunk.

Trump, (a fort of card that is:
turned up at certain games)
Troef, in 't kaartspël.
To have trumps, Troef hebben.
To renounce trumps, Troef ver-

.zaaken.

The trump card, Het troef-blad.
He was put to his trumps, Hy

was tot zyn laatste uitvlugt ge
bragt; by ftondt op 't gypen.
to TRUMP, (to take with a trump)
Betroeven.

To trump, (or cry up) Opvyzelen, opfmukken.

To trump up an old title, Een. oude tytel doen gelden, opwarmen. To trump up a falfe will, Een valjcb teftament doen doorgaan.

Trumped, Getroefd.
TRUMPERY, Voddery, vodden,
Snorren, prullen.

TRUMPET, Een trompet, bazuin.
To found the trumpet, Detrom-
pët blaazen.

to

The trumpet founds, De trompet
fteekt, (of wordt geblaazen.)
The found of the trumpet, Het
gefchal der trompet, bet geklank
der bazuine.

To proclaim by found of trum-
pet, Met trompetten gefcbal af-
kondigen.

The military founds of the trum-
pet are, 1. the general, 2. boots
and faddles, 3. to horse, 4.
the march , 5, fet the watch,
6. the reveille, 7. the charge,
8. a flourish, De krygsgeluiden
der trompet zyn. 1. Het alge-
meene, 2. laarzen en zadels, 3.
te paerd, 4. de marfch, 5, de
aftogt, 6. de reveille, 7. den aan-
val, 8. 't gefchal.

A trumpet marins, Een Spreek-
trompet, roeper.

He is fain to be his own trum-
pet, (or to commend himself)

Hy boud veel van zyn eigen
löf uit te bazuinen.

A fpeaking trumpet, Een Spreek-
trompet, zie onder to Speak.
TRUMPET, Trompetten, bazui-
nen, uitbrommen.~
Homer trumpets forth Acbilles his
praise, Homerus bazuint de lof
van Achilles uit.

To trumpet a thing continually
to one's ears, lemand geduu
rig met bet zelfde aan de ooren
lellen..

Trumpeted, Getrompet, gebazuind,

uitgebromd, uitgefchald. Trumpeter, Een trompetter, bazui

ner.

TRUNCATION, Knotting, afkap

ping der takken of leden.
TRUNCHEON, Een knuppel, knods.
to TRUNDLE, Rollen.

To trundle a ball, Een bal voort-
rollen.

To trundle a piece of money a-
long the ground, Een stuk gëlds
langs de vloer rollen.

See how it trundles along, Zie
boe bet voort rolt.

A trundle-bed, Een rol-bed, flaap-
bank op rollen, uithaal-bed.
Trundle-head of a mill, De kaş
eener moolen.

[blocks in formation]

Trunk-breeches, Een toe-brosk.
Trunk-maker, Een koffermaaker.
Trunks, (or troll-madam,
fort of play) Gekke-spèl, zie
Troll-madam.
TRUNK, (to break) a fpear,
Een lans breeken.

to

Trunked, als; A trunked fpear, Een gebrooke lans. TRUNNIONS, De twee uitlee

kende pennen van't grof gejcbu,
die in de rolpaerden fluiten, 29
dat bet voor uit, noch agter uit
kan.

TRUSS, Een bondel, bosje.
A trufs of hay, Een bosje booi.'
Trufs, (for burftennefs) Een
breukband.

to

He wears a trufs, Hy draagt een breukband, by gaat in een band. Truffes, (a fort of ropes) Zékere touwen.

TRUSS up, Opbinden, opfrikken, opknoopen.

To trufs up a pack, Een pak toebinden, oppakken..

Τα

To trufs up his breeches, Zyn broek opbinden.

To trufs a fowl, Een vogel de wieken korten.

To trufs, (or make a fardel) Inpakken.

To trufs (or fnatch) one up, Iemand opligten, ↓ by de kop vatten, gevangen neemen. An eagle truffes a leveret, Een Arent voert een Haasje weg. To trufs one upon a tree, Iemand aan een boom opknoopen. Truffed up, Opgebonden, opgeftrikt, opgeknoopt. ·

A horfe well truffed, Een paerd dat wel opgetooid is. A truffing up, Opbinding, opknoo opknoopende.

-

ping, TRUSSLE, Een fcbraag. TRUST, (or confidence) Vertrou

wen.

To put his truft in one, Zyn vertrouwen op iemand ftellen. There is no trust to be given to

his word, Men kan geen staat ...op zyne woorden maaken; men kan op zyne woorden niet t'zeil gaan; men kan zyn woord niet betrouwen.

To take upon trust, Ter goeder trouwe aanneemen, van booren zeggen gelooven.

I go upon truft, Ik heb 't maar van booren zeggen.

Truft, (credit or tick) Crediet. To go (or to take) upon trust, Börgen, op Crediet baalen. To give upon truft, Op Crediet geeven.

Truft, (or depofitum) Bewaaring.

To put one in truft with a thing, Iemand iets in bewaaring gee

ven.

Traft, (in the fenfe of law)
Erflaating over de band.
A feoffee of truft, Een erflaating,
in den zelfden zin.

A place of truft, Een gewigtig
ampt.

He is put into a place of truft, Hy is in een ampt van belang gefteld.

He was faithfull to his truft, Hy bediende zyn ampt getrouwlyk. A man of great truft, Een zeer

getrouw man. to TRUST, (to put one in truft

with) Iemand iets toe vertrou wen, in bewaaring geeven.

to

I trust you with this diamond, Ik Trufty, Getrouw. betrouwe u deeze diamand.

To trust one with a fecret, Iemand een gebeim toevertrouwen. To truft, (to depend, to rely upon) Staat maaken, berusten. Do not trust him, Betrouw bem niet, börg bem niet.

I'll truft him no further than I can fling him, * Ik vertrouw bem niet verder als ik bem zie. To truft one, (to give him credit) Iemand börgen, Crediet gee

[blocks in formation]

They truft only to their valour, Zy verlaaten zich alleen op bunne dapperbeid.

To have fomething to trust to, (or to live upon) Iets onder den arm bebben, iets hebben om van te leeven.

'T is all I have to trust to, Dat

is al wat ik in de waereld beb. To truft, (to hope, or expect) Hopen, verwagten.

I trust in God he will come back, Ik hoop dat God bem bebouden zal doen wederkeeren.

I have a mind to know what I have to truft to, Ik ben begee

To our trusty and well-belo. ved, &c. Aan onze lieve, getrouwe, enz.

TRUTH, Waarbeid."

The naked truth, De naakte waarbeid.

In truth, In der waarbeid, waarlyk.

To fpeak truth, Waarbeid Spreeken.

He never speaks a word of truth,

Hy Spreekt nooit een waar woord. To preach the truths of the gofpel, De waarbéden van het Evangelium prédiken.

There is no truth in man, (man is not to be trusted to) Daar is geen vertrouwen op menfcher. There's no truth in any thing,

Daar is geen ding in de waereld daar men op vertrouwen kan.

You fhall know the whole truth of the matter, Gy zult de waarbeid van de gantfche zaak wee

ten.

The truth on 't is, &c. Om de reckte waarbeid te zeggen, enz. There is no truth in it, Dat is van alle waarbeid ontbloot. * Truth is the daughter of time, De waarbeid is de dochter des tyds.

* Truth ought not to be told at all

times, Men mag de waarheid niet altyd zeggen; d. i. Men behoeft altyd niet te zeggen alles wat waar is.

*A man may fpeak too much truth, Men kan wel al te veel waarbeid fpreeken.

rig te weeten, wat ik te wag-TRUTINATED, Gewoogen, or

ten beb.

[merged small][ocr errors]

derzogt, overdagt.

TRUTINATION, Weeging, wik king, overweeging. TRY.

to TRY, (to affay, or effay, to prove) Beproeven.

Try that pair of fhoes, Pas dat
paar Schoenen eens zie eens of
dat paar u niet past.
To try gold, Goud zuiveren, goud
toetfen.

To try a friend, Een vriend be

[blocks in formation]

To try the change of war, De
kans des Oorlogs beproeven.
To try, (or examine) out a
matter, Een zaak onderzoeken,
uitpluizen, wikken en weegen.
To try by the weight, Weegen.
To try one, (to feel his pulfe
about a business) Iemand uit-
vraagen, de pols voelen, de
tong fcbraapen.
To try a quarrel by dint of fword,
Een krakeel voor de punt van den
dégen befliffen.

To try one for his life, (to
bring him to his trial) Iemand
in een doodstraffelyk geval te
recht ftellen.

To try, (to cleanfe, or fine)
Zuiveren.

To try a liquor, Een vocht zui

[blocks in formation]
[blocks in formation]

A neading tub, Een bakkers
trög.

A fish tub, Een vifch tobbe.

A tale of a tub, Een oudwyfs
Sprookje, bet prookje van 't rood
kousje.

A tub full, Een tobbe vol.
TUBE, Een buis, pyp.
An optick tube, Een gezigt buis.
† TUBERCLE, (little fwelling puf-
tule, as in the fmall-pox) Een
puiftachtig zweertje.
TUBEROSE, Een tuberoos, of witte
tyloes.
Tuberofity, Bultigbeid.
TUBEROUS. Bultig.
TUBULATED, Uitgeböld gelyk een
Tubulation, Uitbolling gelyk een
Pyp of buis.

buis.
Tubulous, Höl, als een pyp.
TUC.

TUCK, Een dégen in een wandel-
ftok.

to TUCK up, Infteeken, opfchor

a

ten.

She tuckt up her gown, Zy Schort

te baar japon op.

To tuck in the bed-cloaths, De
dékens en 't laken van een bed
infteeken.

Tucked up, Opgefchort.
Tucked in, Ingeftooken, inge-
duuwd.

TUCKER, Een neerstuk, kant, of
Strook, die men boven in een
fak of ryglyf naait.

A cambrick tucker, Een kamer-
doekse neerstuk.

A lace-tucker, Een kante neer-
Stuk.

Tucking up, Opschorting.
Tucking in, Infteeking.
TUCKSELS, (the grinders, a fort
of teeth) De maal tanden.
TUE.

TUANT, als; A tuant jeft, (tartTUEL, 't Aarsgat van een beeft.

[blocks in formation]

The tuft of a tree, De kruin (of töp) van een boom.

A tuft of trees, Een dicht bosje
boomen.

A tuft of filk, Een zyde kwaft.
A tuft of grafs, Een zoo, zoode,
groen zootje.
Tuft, Fluweel.

Tuft ribbond, Fluweel lint.
Irish-tuft, taffety, (or fuftian-an
apes) Gefcbooren fluweel.
Tufted, Ruig, gekuifd.

A tufted lark, Een kuif-leeuw-
rik, of Leeuwrik.

Tufted buttons, Knoopen van A tufted flower, Een fluweele pluis-fluweel.

bloem.
TUFTY, or Tuffy, Vlokkig, ruig,
TUG.
TUG, Een ruk, bort.

To give a tug, Een ruk geeven.
t I had a hard tug of it, t Ik
beb 'er wat aan te kluizen ge-
bad, ik beb 'er een zweetje van
gebaald.

TUG, (or waggon to carry timber) Een bout wagen. to TUG, Rukken, trekken, borten, plukken.

To tug at the oar, Aan den riem trekken, roeijen.

To tug hard for a thing, Gra ten arbeid om iets doen.

To tug, Kaarden, zie to Tow

ze.

[blocks in formation]
[blocks in formation]

To tumble one upon a bed, Ie-
mand op een bed werpen.
To tumble a bed, Een bed ver-
föllen, in wanorder brengen.
To tumble (or rumple) one's
cloaths, Zyne kleederen verföl-
len, kreukelen.

To tumble Down, Neertuimelen,
omvër vallen, neerstooten, van
boven neer storten.

To tumble OVER a great many books, Een menigte van boeken doorbladeren.

to TUMBLE, to tumble down, (to fall) Neervallen.

To tumble down, (as a wall)
Inftorten.

To tumble, (to roll, to wal-
low, throw, or stretch;) one's
felf, Woelen, om en om wente-
len, keeren en draaijen.·
To tumble upon the bed, Zich
op bet bed wenden en keeren,
woelen.

A hip that tumbles and rolls in fea, Een fchip dat in zee flin gert en fält.

To tumble, (to play tumbling tricks) Tuimelen, gevaarlyke Sprongen doen. Tumbled, Getuimeld. Tumbler, Een tuimelaar.

A tumbler, (to drink out) Een bierglas.

A tumbler, (dog) Een jagtbondtje. Tumbling, Tuimeling,

melende.

tui

To play tumbling tricks, Poftuuren maaken, tuimelen. Tumblingly, Al tuimelende. TUMBREL, Een vulliskar,

als ook een dompelstoel voor de kwaade wyven, zie Cucking. ftool.

Tumefaction, Een zwelling. to TUMEFY, Doen zwellen. Tumefied, Gezwollen.

Tumefying, Zwelling.

[ocr errors]
[blocks in formation]

Tumultuary patrons, Voorstan-You are always in the fame tu

ders van muitery. Tumultuous, Oproerig. Tumultuously, Oproeriglyk.. TUN.

TUN, Een ton.

Tun, Een maat van nat, houdende 252 gallons.

Tun, Een gewigt van tweeduizend pond.

A tun of timber, Veertig voet vierkant van timmerbout.

A fhip of 200 tun, Een fchip van 100 Last.

to TUN, In tonnen doen, vaaten. To tun wine, Wyn in tonnen doen (of gieten.)

To tun beer, Bier vaaten. TUNA, (a plant in America, in who

fe leaves are bred the cochenille-infects) Tuna. Een Amerikaanfche ftekelige Plant, op welker Bladen de Conchenille groeit. TUNABLE, Welluidend, dat een goede toon heeft.

A tunable voice, Een welluidende ftem.

Tunably, Op een welluidende wyze. TUN-BELLIED, Dikbuikig. TUNE, (confonance in found) Toon, welluidendbeid.

A grave tune, Een stemmige of deftige toon.

Melodious tunes, Lieflyke too

nen.

A mufical inftrument in or out of tune, Een ontsteld speeltuig. Those two inftruments are tuned

to the fame tune, Deeze twee Speeltuigen zyn éven eens geftemd.

Tune, (air, way of finging or playing) Zang of Speeltoon.

ne, Gy zingt altyd bet oude
deuntje.

To beat one to fome tune, t
Iemand belder afrollen.

To rattle one to fome tune,
Iemand afjacht geeven, braaf
doorbaalen.

Having loft to the tune of twen. ty guineas, Hebbende een fom van twintig guineas verlooren. to TUNE a lute, Een luit ftellen. Well-tuned, Welluidend, welge fteld.

Tunefull, zie Tunable.
Tunelefs, Zonder toon.
Tuner, Stelder van Speeltuigen.
TUNICK, Een bovenrök, tabberd.
A tunick and veft, Een bovenrok
en kamizool.

TUNICK, Een vlies, vlies-
TUNICLE, } je.

The tunicle of the eye, Het oog-
vliesje.

TUNING, Stelling op een toon.
TUNNAGE, Ton geld, een zekere

fchatting op uitgaande en inkomende wynen, enz. TUNNED, Gevaat, in tonnen ge daan.

TUNNEL, Een trechter.

The tunnel of a chimney, De
Pyp van een Schoorsteen.
A tunnel for patridges, Een net

daar men patryzen mee vangt. Tunneller, (one that takes patridges with a tunnel) Een patry-zen vanger.

TUNNY, Een tonyn of Spaanfche
Makreel, zekere Zee vifch.
TUP.
TUP, (or ram) Hamel, ram, man-
netje der Schaapen.

To

« FöregåendeFortsätt »