Sidor som bilder
PDF
ePub

Dit was vooral het geval bij paal 9, alwaar opzettelijk eene pandoppo was neêrgezet om het schoone gezigt, dat men hier van eene hoogte van circa 1200 voet op de baai van Menado heeft, meer op ons gemak te kunnen genieten. De schepen, ter reede liggende, vertoonden zich als kleine stippen, en ter naauwernood konden wij de Ambon van de Vesuvius onderscheiden.

In de negorij Latta hielden wij even stil om de school en het kerkgebouw te bezigtigen, waarna de Kabesaran ons zijne kunsten vertoonde. Vervolgens reden wij over Kenila en Kakaskassang naar Tomohan, alwaar wij tegen den middag aankwamen en bij den zendeling Wilken afstapten. Onder weg waren wij verscheidene koffijtuinen gepasseerd die er zeer goed uitzagen.

Deze zendeling woonde in een bijzonder goed huis, geheel door hemzelven gebouwd, en daar Tomohan op 2400 voet boven het oppervlak der zee gelegen is, zoo was het hier bijzonder koel en de nachten waren dikwijls vrij koud. Een zeer schoon uitzigt heeft men hier op den berg Lokon, welke eene zeer regelmatige piek vertoont.

Na de bezigtiging van kerk en school maakten wij eene wandeling in de omstreken; de langdurige droogte had echter blijkbaar een slechten invloed uitgeoefend op de groententuinen die wij hier zagen en die zeer naar regen verlangden. De nette wegen, omzoomd met bloeijende heggen, geven allerwege aan de negorijen der Minahassa een lagchend

aanzien.

Onder het gezang der schoolkinderen, geaccompagneerd door de krijgsliederen der Kabesarans, reden wij den volgenden morgen vroegtijdig uit Tomohan, en waren kort daarna in de negorij Sarongson, alwaar weder school en kerk bezocht werden. De kinderen zongen hier, en op de meeste plaatsen die wij later bezochten, op het muziek van fluiten van bamboe, welke door eenige knapen vrij goed bespeeld werden. Ook hierin waren de zendelingen hunne voorgangers, die dit eenvoudige kerkmuziek hier hebben ingevoerd. Nabij de negorij Lahendong gekomen, sloegen wij links een zijweg in naar het meer Lino, zijnde de kom van een uitgebranden krater, en aan welks oever zich verscheidene solfatara's bevinden.

Na een smallen kronkelenden bergweg van circa een paal lengte doorgereden te hebben, vertoonde zich eensklaps het geheele meer voor ons. Dit gezigt was verrukkelijk! Aan den ganschen omtrek zag men de welig begroeide kraterwanden, en evenmin hieraan, als aan het kalme water van het meer kan men zien, dat hevige uitbarstingen uit dienzelfden kom, in vroegere jaren dikwijls schrik en verwoesting zullen verspreid hebben. De vulkanische aard van den bodem ⚫ was echter nog maar al te duidelijk zigtbaar aan de dampen, welke op verscheidene plaatsen in den omtrek van het meer uit den bodem opstegen en de plaatsen aantoonden waar solfatara's of kokende modderwellen zich bevonden. Een paar kleine vaartuigjes lagen voor ons gereed om daarmede een toertje over het meer te maken, en nog beter de schoone oevers, met fraai hoog geboomte en allerlei kruipende gewassen begroeid, meer van nabij te kunnen zien. Op verscheidene plaatsen had het water eene melkwitte kleur, veroorzaakt door de menigte zwavel die zich daarmede vermengd had; en hoezeer wij wolken van zwaveldampen langs den oever op verscheidene plaatsen zagen opstijgen zoo scheen zulks evenwel geen invloed uit te oefenen op de temperatuur van het water. Tot mijne bevreemding vernam ik dat in dit meer drie verschillende vischsoorten worden gevonden, welke nog al in vrij groote hoeveelheid voorhanden zijn, en een smakelijk voedsel opleveren. In het midden heeft dit meer eene diepte van 45 voet. Aan den overkant gekomen, stapten wij aan wal ten einde de plaats te zien alwaar de graaf de Vidua in 1832 gedeeltelijk in eene solfatara wegzonk, waardoor hij zijn been en heup deerlijk brandde, ten gevolge waarvan hij kort daarna overleed. Bij dergelijke gelegenheden is het raadzaam de aanwijzingen der gidsen te volgen; had de Vidua dit ook gedaan, dan voorzeker zou hem dit ongeluk niet hebben getroffen.

Op de plek gekomen, waar dit ongeluk was voorgevallen, zagen wij overal kleine spleten en gaten in den grond waar de zwaveldampen uit opstegen. Somwijlen schijnt de bodem. zeer hard en soliede genoeg om daarover te kunnen gaan en dikwijls is dit ook het geval, hoezeer men er nimmer op kan vertrouwen. Meermalen toch gebeurt het dat de grond onder de voeten wegzinkt en men in een kokenden

poel geraakt, waaruit men niet zonder levensgevaar kan gered worden. Deze openingen en spleten veranderen dikwijls van plaats, en tot op twee pas afstand van de plek waar de Vidua doorzakte konden wij nu zonder gevaar naderen.

Voor deze gelegenheid was hier nu een houten loopplank aangebragt, waardoor het draagpunt op grooter oppervlakte verdeeld werd en het gevaar dus minder groot was. Van de plaats waar wij stonden, een paar honderd passen van den oever, hadden wij een prachtig gezigt op het meer. De met vlaggen en bloemen versierde booten, waarmede wij waren overgevaren, verlevendigden dit tooneel in hooge mate, zoo mede de zeer net versierde pandoppo aan den overkant waar wij onze paarden hadden gelaten. Het was een genot dit tooneel voor eenige oogenblikken te aanschouwen, om daardoor den indruk dien het op ons maakte levendiger te doen zijn, en de herinnering aan dit bijzonder schoone plekje, hetwelk op zulk een klein bestek zoo veel grootsch bevatte, dieper wortelen in het geheugen te doen schieten. Wanneer men reeds vele indrukwekkende natuurtooneelen in verschillende werelddeelen heeft gezien, dan voorzeker wordt de indruk, welke zij op ons gemoed te weeg brengen, langzamerhand geringer, en men geraakt er als 't ware gewoon aan. Er zijn echter plekken die een blijvenden indruk nalaten, en waarvan men zich na verloop van verscheidene jaren nog alle bijzonderheden duidelijk voor den geest kan brengen. Zoodanig plekje was het voorzeker waar wij ons gedrongen gevoelden in stille aanschouwing en bewondering eenige oogenblikken te vertoeven. In eene aangename harmonie vonden wij hier vereenigd de blijkbare teekenen van den oorsprong van de hevigste verwoestingen, welke het eeuwig brandende vuur in het binnenste der aarde kan voortbrengen, met de liefelijkste groeikracht, die zich hier in de meest mogelijke verscheidenheid voordeed, en waar, onder allerlei kleurschakeringen, de meest kolossale boomen, de slanke kruipplanten of statige palmboomen zich afspiegelden in de effen oppervlakte van het meer. Zoodanige plaatsen vergeet men niet ligt, en noode keerden wij dus naar onze slanke vaartuigen terug. Zeer digt bij de plaats waar wij embarkeerden bevond zich, geheel aan den oever

van het meer, eene kokende modderwel, waar wij onder een vrij sterken damp de modder duidelijk konden zien opborrelen. Het groote gevaar dat er in gelegen is deze naderbij te komen vertoont zich hier veel duidelijker dan bij de solfatara's, die wij juist verlieten. Opmerkelijk is het, dat men in de onmiddellijke nabijheid, zoowel dier solfatara's als van dien modderwel, verschillende kleine struiken en grassoorten ziet groeijen. Ditzelfde trof mij ook later bij het bezoeken van heetwaterbronnen.

Van dit hoogst interessant uitstapje in de negorij Lahendong teruggekeerd, vervolgden wij nu weder de groote route, die wij echter kort daarna verlieten, om langs een binnenpad, dat ons door een prachtigen koffijtuin leidde, de groote negorij Sonder te bereiken, waar wij het overige gedeelte van dien dag en den nacht zouden doorbrengen. De koffijboomen staan hier oneindig weelderiger en werpen veel meer product af dan ik immer op Java zag. De Minahassa schijnt voor deze kultuur uitermate geschikt, en op verscheidene plaatsen worden de bosschen omgekapt en het terrein in koffijtuinen herschapen. Het dunnere hout wordt alsdan zooveel mogelijk verbrand, terwijl de grootere stammen op de plaats blijven liggen, daar langzaam vermolmen of, droog zijnde, ook in brand worden gestoken, om, langzaam wegsmeulende, eene allezints goede meststof op te leveren.

Gelijktijdig met het inplanten der jonge kofijboomen worden ook de zoo hoog noodzakelijke schaduwboomen geplant, waartoe men gewoonlijk de dadapboom gebruikt, welke slechts weinig bladeren hebbende, eene genoegzame schaduw geeft, zonder evenwel de noodige luchtdoorstrooming te beletten.

Tegen den middag reden wij de groote negorij Sonder binnen, die zeer bevolkt is en waar wij door eene bijzonder groote menigte schoolkinderen, in twee reijen langs den weg geschaard, met welkomstliederen en het bestrooijen van bloemen door jonge meisjes werden begroet. De Kabesarans waren ook hier bijzonder prachtig en eenige hunner te paard in krijgskostuum uitgedoscht, zoodat toen wij de zeer ruime loge waren binnen getreden, wij verscheiden manoeuvres zagen uitvoeren, zoowel door infanterie als kavallerie.

De manoeuvres, die zij ten uitvoer bragten, waren bijzonder regelmatig. Hun aanvoerder had in den Java-oorlog als officier gediend bij de hulptroepen welke de Alfoeren bij die gelegenheid geleverd hadden, zoodat men duidelijk kon bespeuren dat deze oude krijger eene soort van militairen geest onder zijne landgenooten had weten in te prenten. Hij scheen ook niet weinig trotsch te zijn op de majoors-epauletten, die zijne schouders versierden.

In de meeste groote negorijen heeft men eene zoogenaamde Loge, zijnde een goed ingerigt plankenhuis, door de negorij gebouwd en, even als de pasangrahans op Java, bestemd voor logies voor den resident of andere ambtenaren of inlandsche hoofden, welke in dienstverrigtingen deze plaatsen bezoeken. Te Sonder was dit gebouw vooral bijzonder goed ingerigt, en zelfs voor deze gelegenheid met eenige luxe gemeubileerd. Het gewone huisraad is anders zeer eenvoudig en men treft er niets aan dan het hoogst noodzakelijke. Een groot genot verschaften ons vooral de goede badplaatsen, waarvoor men overal had zorg gedragen. Het rijden in de zon en vooral de stofwolken, waarin wij dikwijls gehuld waren, maakten dat wij bij aankomst in dergelijke rustplaatsen onmiddellijk van een verfrisschend bad gebruik maakten. In den namiddag steeg het gezelschap weder te paard ten einde een uitstapje te maken naar de negorij Tintjep, alwaar een waterval van circa 60 voet hoogte naar beneden stort. De weg daarheen liep langs een zeer geaccidenteerd terrein, en meermalen hoorden wij in de diepte naast ons, half onder boomen en struikgewas verscholen, den snelvlietenden bergstroom, welke bij evengenoemde plaats naar beneden stort. Wij passeerden op dezen weg verscheidene papayer-aanplantingen, welke boom hier veel gekweekt wordt en waarvan de nog onrijpe vrucht het hoofdvoedsel uitmaakt van de varkens, welke de Alfoeren in menigte onderhouden en wier vleesch zij bijna dagelijks eten. Geene Mohamedanen zijnde, zoo is dit vleesch hun niet verboden, en men zou bijna zeggen, dat hun krachtig, flink uiterlijk ook gedeeltelijk moet worden toegeschreven aan het meer krachtige voedsel dat zij dagelijks gebruiken. De jagt levert hun daarenboven nog veel hertenvleesch op, welke dieren in de bosschen in menigte gevonden worden. Verscheurende dieren treft men volstrekt

« FöregåendeFortsätt »