Sidor som bilder
PDF
ePub

eischen bleek te voldoen, nieuwe driehoeken gemeten worden. De toetreding tot dit voorstel, van zulk eenen kant gekomen, was algemeen. Nederland behoorde onder de terreinen, die reeds getrianguleerd waren, en er moest dus eerst een onderzoek voorafgaan, of de bestaande triangulatie, namelijk die welke de generaal KRAIJENHOFF in het begin dezer eeuw volbracht had, binnen de vastgestelde eischen nauwkeurig genoeg was. Dit onderzoek werd, op verzoek van KAISER, door den heer COHEN STUART volbracht, doch liep, hoe verdienstelijk KRAIJENHOFF's arbeid voor den tijd, waarin hij volbracht werd, was, niet gunstig af. De Nederlandsche regeering begreep dus in 1864 zich ook bij deze internationale onderneming te moeten aansluiten. Eene som van f 20,000 werd door den minister van Binnenlandsche Zaken op de begrooting van 1865 gebracht voor het aankoopen der noodige instrumenten. Er was in 1864 eene conferentie van gedelegeerden te Berlijn gehouden, en er was bepaald, dat deze conferentiën om de drie jaar zouden plaats hebben.

In de conferentie van 1864 was Nederland niet vertegenwoordigd, maar in 1867 werd KAISER door de Nederlandsche regeering verzocht als haar gevolmachtigde op te treden bij de beraadslagingen welke weder in Berlijn zouden plaats vinden.

Bij deze vergadering bleek het op ondubbelzinnige wijze, hoe hoog KAISER door zijne vakgenooten in den vreemde gesteld werd. Nadat toch aan BAEYER en HANSEN het praesidium was opgedragen, werd hij met STRUVE en RICCI tot ondervoorzitter der algemeene vergadering, daarop tot voorzitter der sterrekundige commissie en vervolgens tot lid van het permanente comité benoemd, hetgeen met de algemeene regeling der werkzaamheden voor de graadmeting belast was. Ik zal hier niet uitweiden over de beraadslagingen, die in de verschillende commissiën, waarin KAISER zitting had, plaats vonden, doch alleen dit mededeelen: dat hij de eer der kleine staten bij de graadmeting krachtdadig handhaafde.

Zijn aandeel in de werkzaamheden voor de graadmeting be paalde zich echter niet tot de beraadslagingen in de verschillende commissien waarin hij zitting had; een groot aantal waarnemingsreeksen werden ook ten dienste dezer wetenschappelijke on

derneming volgens KAISERS Voorschriften te Leiden volbracht en door hem uitgegeven.

Daar Leiden als een der hoofdpunten in het net van driehoeken was opgenomen, moest in de eerste plaats hare lengte en breedte zoo nauwkeurig mogelijk bepaald worden; daarenboven was de sterrewacht te Leiden uitgenoodigd, om gemeenschappelijk met die te Leipzig de declinatiën te bepalen van 202 sterren, die voor de verschillende breedtebepalingen waren gebezigd, en KAISER had die uitnoodiging aangenomen. De waarnemingen en berekeningen, welke voor een en ander noodig waren, werden van 1867-1870 volbracht en in het 2de deel der jaarboeken uitvoerig medegedeeld. Zeer leerrijk zijn hierin de onderzoekingen, naar aanleiding van de verschillende fouten, die bij de breedtebepalingen en de declinatiebepalingen der graadmetingssterren kunnen voorkomen, en ook naar aanleiding van de lengtebepaling met Brussel, die door eene onbekende oorzaak met vrij aanzienlijke fouten scheen te zijn aangedaan. Ter beoordeeling van de wijze waarop onder KAISER's leiding aan de sterrewacht te Leiden werd gewerkt, is niet onbelangrijk de zamenstelling welke de Leipziger hoogleeraar BRUHNS in het "General-Bericht über die Europeesche Gradmessung für 1871" heeft gegeven van de uitkomsten welke te Leiden en te Leipzig voor de declinatiën der graadmetingssterren verkregen zijn. De voortreffelijkheid der Leidsche waarnemingen boven die welke Leipzig had geleverd, wordt daarin door BRUHNS zelven erkend.

Tot dusverre zijn bijna alleen de werkzaamheden vermeld welke te Leiden met den meridiaancirkel volbracht waren; dit werktuig is echter niet het eenige, waarmede de nieuwe sterrewacht was verrijkt geworden. Zooals vermeld is, had ook een nieuwe refractor, jammer genoeg van slechts geringe afmetingen, eene plaats in den grooten koepel van het observatorium verkregen. KAISER had zich voorbehouden, hiermede zijne reeds vroeger volbrachte metingen van dubbel-sterren en planetenmiddellijnen, zoowel met den dradenmicrometer als met den dubbelbeeldmicrometer van AIRY verder voort te zetten en hem ook te gebruiken voor het physisch onderzoek van de planeet Mars.

Al dadelijk in 1862 was met een en ander een aanvang ge

JAARBOEK 1875.

6

maakt, doch talrijke andere bezigheden hadden de geheele herleiding en de uitvoerige discussie der waarnemingen verhinderd, en eerst na de uitgave van het 2 deel kon KAISER ze ter hand nemen. Onafgebroken werkte hij er aan voort, niettegenstaande den zeer ongunstigen toestand zijner gezondheid, en in de eerste maanden van 1872 waren zijne onderzoekingen, welke den inhoud van het 3 deel der Annalen moesten uitmaken, voor de pers gereed. Voor het grootste gedeelte werd ook de druk er van door hem bezorgd, doch de uitgave in September 1872 mocht hij niet beleven; den 28sten Juli was hij gestorven. Een diep weemoedig gevoel vervult ons bij de lezing van deze laatste wetenschappelijke verhandelingen van KAISER, als wij daarbij denken aan de voor hem zoo donkere dagen, waarin hij ze zamenstelde, doch in die stukken zelve is geen spoor van verzwakking waar te nemen; alles verraadt denzelfden krachtigen geest en buitengewone wilskracht, die zich door geen tegenspoeden laat bewegen, een duimbreed af te wijken van den streng wetenschappelijken weg, langs welken hij de waarheid zocht.

Het eerste gedeelte van dien derden band der jaarboeken wordt ingenomen door eene uitgebreide verhandeling over Mars, versierd met 21 prachtige lithographische afbeeldingen van die planeet en eene merkwaardige kaart van een gedeelte harer oppervlakte, naar MERCATORS projectie ontworpen. Daar KAISER, uit de vergelijking zijner teekeningen met die van andere sterrekundigen, wenschte te bepalen of zich de Mars-oppervlakte ook kennelijk had veranderd, en welke de tijd is waarin de planeet hare aswenteling volbrengt, werd hij er toe gebracht een historisch critisch overzicht te geven van al de afbeeldingen van dit hemellicht, in vroeger en later tijd bekend geinaakt, en hare onderlinge waarde te beoordeelen. Duidelijk blijkt hieruit weder, dat het niet in de eerste plaats de voortreffelijkheid der hulpmiddelen, doch de talenten van den waarnemer zijn, die het gewicht der verkregen uitkomsten bepalen en die ook aan de afbeeldingen te Leiden, met een betrekkelijk kleinen kijker vervaardigd, hare hooge waarde geven.

Het tweede gedeelte bevat, behalve eenige afbeeldingen en metingen omtrent kometen van de jaren 1861 en 1862 van

KAISER en den observator Dr. KAM, metingen en onderzoekingen met den draden micrometer en den micrometer van AIRY. Treden in zijn onderzoek van Mars KAISER's talenten als scherp wetenschappelijk criticus op den voorgrond, in dit tweede gedeelte zien wij hem daarentegen als practisch astronoom in zijne volle kracht. Op allerlei wijzen worden daarin de fouten vooral van den dubbelbeeld micrometer onderzocht, en bepaald zoowel voor de metingen der dubbelsterren als voor die der planetenschijven; de invloed der diffractieverschijnselen wordt er uitvoerig in behandeld, en eindelijk worden de uitkomsten der waarnemingsreeksen medegedeeld, die gedurende een 8tal jaren gedeeltelijk nog aan de oude sterrewacht volbracht waren. zonderheid met betrekking tot de afmetingen der verschillende planeten, hebben deze groote waarde.

In

Bij een overzicht van hetgeen de jaarboeken der Leidsche sterrewacht bevatten, kunnen wij eene algemeene opmerking niet achterwege houden. In de Annalen van andere sterrewachten zijn gewoonlijk de waarnemingen en de resultaten waartoe zij geleid hebben de hoofdzaak, en komen de methoden die hierbij gevolgd zijn eerst in de tweede plaats in aanmerking. Bij die van Leiden is de zaak gansch anders. Zeker hebben de waarnemingen, met zorg volbracht en berekend, hare groote waarde, doch volgens mijne meening staan de uitvoerige beschouwingen over de handelwijzen welke bij die waarnemingen gevolgd zijn, en de onderzoekingen waartoe zij aanleiding gaven, nog hooger; zij geven aan die drie quarto banden eene zeer bijzondere en blijvende waarde. Mocht soms eene vergissing de resultaten der daarin opgenomen waarnemingen minder juist maken, of elders met meer volkomen hulpmiddelen uitkomsten worden verkregen welke die van Leiden in de schaduw stellen, zoo zal toch de wijze van streng wetenschappelijk onderzoek, waarvan KAISER in al zijne verhandelingen het voorbeeld geeft, niets van zijne beteekenis verliezen en noodzakelijk een blijvenden invloed op de studie der sterrekunde uitoefenen.

Behalve de drie deelen der Annalen heeft KAISER sedert de stichting der nieuwe sterrewacht verschillende populaire stukken in het Album der Natuur geschreven, en ook menige weten

schappelijke bijdrage in de Verslagen en Mededeelingen gelijk in meerdere sterrekundige tijdschriften geplaatst. Ook heeft hij sedert 1864 de verslagen omtrent de verrichtingen der sterrewacht, welke telken jare aan H. H. Curatoren der hoogeschool moesten worden ingediend, door den druk algemeen bekend gemaakt. Vele belangrijke opgaven omtrent KAISER's verrichtingen tot kort voor zijn dood (het laatste verslag is vier weken voor zijn overlijden door hem zamengesteld) zijn hierin voor zijne vrienden en vereerders zoowel binnen- als buitenslands opgeteekend.

Ik heb KAISER van het jaar 1843 af gekend, maar ik heb hem eigenlijk nooit gezond gekend. In de hoogste mate nerveus, was hij veel vatbaarder voor hevige gemoedsaandoeningen, dan ik ooit cen ander gezien heb.

Teleurstellingen, zooals ieder in zijnen werkkring, helaas! dikwijls ondervindt, werkten steeds zeer sterk op zijn gestel en ontstemden hem geheel. Die zenuwachtigheid openbaarde zich ook in eene buitengemeene vatbaarheid voor koude en tocht; eene vatbaarheid, die nu eens sterker dan eens geringer was, maar toch dikwijls zoo sterk, dat hij zich 's winters niet buiten 's huis kon begeven, zonder het aangezicht bijna geheel te moeten bedekken. Met hoofdpijn was hij ook zeer dikwijls geplaagd. Bij zijn rusteloozen ijver is het te begrijpen, dat deze toestand zijns lichaams, waardoor hij zoozeer in zijne werkzaamheden belemmerd werd, hem zeer droevig stemde. Hij klaagde ook altijd, hetzij over de kwalen, waaraan zijn lichaam onderworpen was, hetzij omdat niet alles zoo spoedig en vlug ging als met zijne voortvarendheid overeenkwam. En het hielp niet, of hij dan al gewezen werd op het goede en voortreffelijke, dat hij reeds had voortgebracht, en op de erkenning van zijne verdiensten in Nederland, zoo wel als in het buitenland. Doch, niettegenstaande dien beklagenswaardigen toestand zijner gezondheid, was hij steeds bezig met een of ander onderwerp te overdenken, en een plan van uitwerking te ontwerpen, en zette hij zich er dan toe neder, dan was het stukje, of dikwijls de verhandeling, in ongeloofelijk korten tijd op het papier.

In den zomer van 1871 scheen zijne gezondheid weêr gunstig, en hij hervatte ook na de zomer-vacantie zijne collegiën,

« FöregåendeFortsätt »